ECLI:NL:RBROT:2016:9684
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag stopzetten studiefinanciering met terugwerkende kracht wegens meerinkomen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had verzocht om zijn studiefinanciering met terugwerkende kracht stop te zetten vanwege meerinkomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiser inderdaad meerinkomen had, er geen sprake was van een vordering wegens meerinkomen zoals bedoeld in artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank stelde vast dat de wetgever alleen het stopzetten van studiefinanciering met terugwerkende kracht voor ogen had gehad in het geval van een vordering wegens meerinkomen. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag van de eiser in redelijkheid had kunnen afwijzen.
Het proces begon met een besluit van de minister op 29 december 2015, waarin het verzoek van de eiser om zijn studiefinanciering stop te zetten werd afgewezen. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 4 maart 2016, waartegen de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 november 2016 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de eiser geen vordering wegens meerinkomen kon worden opgelegd, omdat de ontvangen rentedragende lening niet meetelde voor de berekening van het meerinkomen.
De rechtbank concludeerde dat de minister in dit geval beleidsvrijheid had en dat de afwijzing van de aanvraag van de eiser gerechtvaardigd was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eerdere toekenningen niet automatisch recht gaven op eenzelfde beslissing in de toekomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 december 2016.