ECLI:NL:RBROT:2016:9807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
C/10/500935 / HA ZA 16-443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van overeenkomst tot overdracht van aandelen en aansprakelijkheid van bestuurder wegens onbehoorlijk bestuur

In deze zaak vordert eiseres, weduwe van de heer [overledene], betaling van € 75.000 van gedaagde sub1, een besloten vennootschap, en gedaagde sub2, de statutair directeur van gedaagde sub1. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tot overdracht van aandelen in de vennootschappen FML en FMI, waarbij eiseres een bedrag van € 75.000 heeft betaald, maar de aandelen niet zijn geleverd. Eiseres stelt dat gedaagde sub1 tekort is geschoten in de overeenkomst en dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Gedaagde sub1 betwist dat er sprake is van een fatale termijn voor de levering van de aandelen en stelt dat eiseres niet in gebreke is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de termijn in de overeenkomst als fatale termijn moet worden opgevat en dat gedaagde sub1 in verzuim is geraakt door de aandelen niet tijdig te leveren. Eiseres heeft de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden en heeft recht op terugbetaling van het betaalde bedrag. Daarnaast vordert eiseres ook betaling van gedaagde sub2 op grond van onrechtmatige daad, omdat hij eiseres onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt echter dat gedaagde sub2 niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vordering tegen hem af. De rechtbank veroordeelt gedaagde sub1 tot betaling van € 75.000, vermeerderd met wettelijke rente, en wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af. Gedaagde sub1 wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, terwijl eiseres in de proceskosten van gedaagde sub2 wordt veroordeeld tot nihil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/500935 / HA ZA 16-443
Vonnis van 14 december 2016 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub1],
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagd sub 1 zal hierna [gedaagde sub1] genoemd worden. Gedaagde sub 2 zal hierna [gedaagde sub2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 28 april 2016 (2x) en de door [eiseres] overgelegde producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief d.d. 24 augustus 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 22 november 2016;
  • de brief van mr. Kernkamp d.d. 6 december 2016;
  • de brief van mr. Maat d.d. 8 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is weduwe van de heer [overledene] .
2.2.
De heer [overledene] dreef een onderneming die zich bezig hield met vervoer over de weg. Deze onderneming is na zijn overlijden uiteindelijk opgegaan in [FML] (hierna: FML) en [FMI] (hierna: FMI).
2.3.
[gedaagde sub1] houdt 100% van de aandelen van FML en FMI. [gedaagde sub2] is statutair directeur van [gedaagde sub1] .
2.4.
Op 24 juni 2011 heeft [gedaagde sub2] aan [eiseres] een Intern Memo gestuurd , dat onder meer inhoudt:
“Resultaat FML 2010: ca. € 150.000,-- winst (prognose 2011: idem)
Resultaat FMI 2010: ca. € 50.000,-- winst (prognose 2011: idem)
Resultaat FM 2010: ca. € 200.000,-- winst (prognose 2011: idem)
Eigen vermogen FML ultimo 2010: ca. € 175.000,--
Eigen vermogen FMI ultimo 2010: ca. € 100.000,--
Eigen vermogen FM ultimo 2010: ca. € 275.000,--
Koopprijs 50% FML op 30 juni 2011: € 70.000,--
Koopprijs 50% FMI op 30 juni 2011: € 30.000,--
Koopprijs 50% FM op 30 juni 2011: € 100.000,--”
2.5.
[eiseres] en [gedaagde sub1] hebben een overeenkomst gesloten inhoudende:
“ [gedaagde sub1] op 29 juni 2011 heeft verkocht aan mevrouw [eiseres] die op haar beurt heeft gekocht van [gedaagde sub1] respectievelijk 50% van de aandelen van [FML] (NB: ex [bedrijf] ) en 50% van de aandelen van [FMI]
(NB: ex [bedrijf] ) voor respectievelijk € 70.000,-- k.k. en € 30.000,-- k.k.;
(…)
1. uiterlijk dinsdag 05 juli 2011 betaalt mevrouw [eiseres] 75% van de respectievelijke koopprijzen als bovengenoemd c.q. in totaal € 75.000,-- aan [gedaagde sub1] middels overboeking
naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [gedaagde sub1] te [woonplaats] onder vermelding van 'koopprijs aandelen FM';
2. uiterlijk vrijdag 29 juli 2011 worden bovengenoemde aandelen geleverd, waarna mevrouw [eiseres] en [gedaagde sub1] beide voor 50% eigenaar van bovengenoemde bedrijven zijn met als statutair directeur de heer [gedaagde sub2] ;
3. de restant koopprijzen - in totaal € 25.000,-- - worden betaald op uiterlijk 31 december 2011 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen;”
2.6.
[eiseres] heeft op 6 juli 2011 aan [gedaagde sub1] een bedrag van € 75.000,= voldaan.
2.7.
Op 10 juni 2013 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement van FMI uitgesproken.
2.8.
Op 26 augustus 2014 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement van FML uitgesproken.
2.9.
Per brief van 7 oktober 2015 aan [gedaagde sub2] en [gedaagde sub1] heeft de advocaat van [eiseres] de overeenkomst van 30 juni 2011 ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk en tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen:
1. aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 75.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf 21 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel een in goede justitie te betalen datum;
2. aan [eiseres] de buitengerechtelijk kosten te voldoen, groot € 1.525,=, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
3.2.
Het verweer van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding en te bepalen dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

jegens [gedaagde sub1]

4.1.
[eiseres] grondt haar vordering jegens [gedaagde sub1] tot betaling van een bedrag van € 75.000,= op het volgende. [gedaagde sub1] is tekortgeschoten in haar verbintenis uit de overeenkomst tot levering van de aandelen. Op grond van deze tekortkoming heeft [eiseres] de overeenkomst ontbonden. Na ontbinding van een overeenkomst ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Op grond daarvan dient [gedaagde sub1] de door [eiseres] aan haar betaalde koopprijs van € 75.000,= terug te betalen.
4.2.
[gedaagde sub1] heeft aangevoerd dat [eiseres] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden. Daartoe stelt zij dat [eiseres] [gedaagde sub1] niet in gebreke heeft gesteld, zodat geen verzuim is ingetreden. Zonder verzuim is ontbinding niet mogelijk.
4.3.
[eiseres] heeft in reactie daarop het volgende aangevoerd. Een ingebrekestelling is niet noodzakelijk. In artikel 2 van de overeenkomst is een fatale termijn opgenomen waarbinnen de aandelen geleverd hadden moeten zijn (uiterlijk 29 juli 2011). Na het verstrijken van deze termijn is [gedaagde sub1] op de voet van artikel 6:83 sub a BW zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt.
4.4.
[gedaagde sub1] betwist dat sprake is van een fatale termijn. Daartoe stelt zij dat de levering van de aandelen op 29 juli 2011 als streefdatum in artikel 2 van de overeenkomst is opgenomen. Immers, niet geregeld is wie nou precies wat zou doen om de levering tot stand te brengen. Er is ook nog geen notaris aangewezen. Voorts duidt de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst niet op een fatale termijn. Partijen hebben de termijn gedurende jaren ongebruikt laten verstrijken. Verder heeft [eiseres] de in de overeenkomst op genomen termijnen evenmin in acht genomen. De restantkoopprijs is nooit betaald, ofschoon in de overeenkomst is bepaald dat die uiterlijk 31 december 2011, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen, zal worden betaald.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de bewoordingen daarvan, de in artikel 2 van de overeenkomst opgenomen termijn in beginsel als een fatale termijn dient te worden opgevat. Dat in artikel 2 niet is geregeld wie nu precies wat doet om de levering van de aandelen tot stand te brengen maakt dat niet anders. Nu het een verplichting van de kant van [gedaagde sub1] betreft, ligt het voor de hand dat zij ook het nodige doet om de levering uiterlijk op de afgesproken datum tot stand te kunnen brengen. Ook de omstandigheid dat gedurende langere tijd geen verdere uitvoering aan de overeenkomst is gegeven, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat geen fatale termijn overeen is gekomen. [eiseres] heeft zelf immers de in de overeenkomst opgenomen termijn in acht genomen door overboeking van € 75.000,= op 6 juli 2011 (zij het een dag te laat). Voorts heeft [eiseres] ter comparitie verklaard (en heeft [gedaagde sub1] dit niet, althans niet langer, weersproken) dat zij de laatste termijn van de verkoopprijs vervolgens apart heeft gehouden om deze – als overeengekomen – na overdracht van de aandelen van [gedaagde sub1] te voldoen. De in de overeenkomst opgenomen chronologie brengt mee dat het restant van de koopprijs pas diende te worden betaald nadat [gedaagde sub1] de aandelen aan [eiseres] zou hebben geleverd. Nu [gedaagde sub1] de aandelen niet leverde, heeft [eiseres] dan ook terecht de betaling van de laatste termijn opgeschort.
4.6.
Dit betekent dat [gedaagde sub1] na het verstrijken van de overeengekomen termijn is tekortgeschoten in haar verplichting uit de overeenkomst tot levering van de aandelen en daarmee zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. [eiseres] heeft de overeenkomst dus rechtsgeldig ontbonden bij brief van 7 oktober 2015.
4.7.
Onjuist is de stelling dat [eiseres] door stilzitten haar recht op ontbinding zou hebben verwerkt. Zo [gedaagde sub1] op enig moment verwachtingen zou hebben gekoesterd dat [eiseres] niet langer prijs stelde op nakoming van de overeenkomst, kan dit niet – althans niet zonder meer – zo worden uitgelegd dat [eiseres] daarmee (ook) haar recht op ontbinding – en daarna terugbetaling van de koopprijs – zou hebben prijsgegeven.
4.8.
Nu de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden door [eiseres] , rust op [gedaagde sub1] een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestatie. Dit betekent dat [gedaagde sub1] aan [eiseres] het reeds ontvangen bedrag van € 75.000,= dient terug te betalen. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen als na te melden.
4.9.
De vordering tot vergoeding van wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 21 oktober 2015, nu eerst na de ontbinding van de overeenkomst en de sommatie tot terugbetaling van de koopprijs de verplichting tot terugbetaling van de koopprijs is ontstaan en derhalve vanaf dat moment het verzuim te dien aanzien is ingetreden.
jegens [gedaagde sub2]
4.10.
[eiseres] grondt haar vordering jegens [gedaagde sub2] tot betaling van een bedrag van € 75.000,= op het volgende. [gedaagde sub2] heeft [eiseres] onder valse voorwendselen, althans onder het geven van onjuiste informatie, bewogen tot afgifte van geld en het aangaan van de overeenkomst. [gedaagde sub2] heeft [eiseres] door het voorhouden van een evident onjuiste prognose in de memo van 24 juni 2011 (zie onder 2.4) bewogen tot afgifte van een bedrag van € 75.000,= voor het (niet geleverde) aandelenpakket. De door FML behaalde winst over 2010 bedroeg € 99.361, terwijl over 2011 een verlies van € 81.509,= is geleden. FMI heeft over 2011 een verlies geleden van € 247.322,=. De meer bedoelde memo is derhalve onjuist en misleidend.
4.11.
Aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap op grond van onrechtmatige daad kan worden aangenomen indien die bestuurder is tekortgeschoten in zijn taakuitoefening en hem terzake persoonlijk een ernstig verwijt treft.
4.12.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] toegelicht dat (primair) een beroep wordt gedaan op schending van de zogenaamde Beklamel-norm in die zin dat [gedaagde sub1] niet in staat was aan [eiseres] het soort aandelen te leveren dat hij haar bij het aangaan van de overeenkomst had voorgespiegeld.
4.13.
Op grond van de Beklamel-norm kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
4.14.
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. [gedaagde sub1] is bij overeenkomst de verplichting aangegaan tot levering van aandelen en is ook thans nog in staat die verplichting na te komen. Dat die aandelen bij levering een bepaalde waarde dienden te vertegenwoordigen blijkt niet uit de overeenkomst en is evenmin anderszins uit de stellingen af te leiden.
4.15.
[eiseres] baseert haar vordering op [gedaagde sub2] voorts op de stelling dat [gedaagde sub2] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld doordat in de Memo van 24 juni 2011 cijfers zijn opgenomen die niet juist en dus misleidend zijn.
4.16.
[gedaagde sub2] betwist dat de Memo van 24 juni 2011 misleidend is opgesteld. Daartoe stelt hij het volgende. De Memo is opgesteld op een moment dat de definitieve jaarstukken 2010 nog niet waren vastgesteld, hetgeen bekend was bij [eiseres] . In de Memo is om die reden ook ‘ca.’ voor het winstbedrag opgenomen om aan te geven dat het een geschat bedrag betrof. In 2011 hebben FMI en FML aanvankelijk een goede omzet behaald. Echter de crisis in de zomer van 2011 heeft negatieve gevolgen gehad voor de omzet van FML en FMI. [gedaagde sub2] betwist voorts dat [eiseres] door de memo is misleid, nu [eiseres] ook op andere wijze toegang tot bedrijfsinformatie had, omdat zijzelf en een van haar zoons in dienst van FML/FMI waren.
4.17.
Naar oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Memo van 24 juni 2011 misleidend is opgesteld. Onweersproken is gebleven dat ten tijde van het opstellen van de Memo van 24 juni 2011 de jaarstukken 2010 nog niet gereed waren. De cijfers voor 2011 betroffen een prognose en kunnen dus niet anders dan een schatting zijn. Dat die schatting onjuist is gebleken is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de memo [eiseres] beoogde te misleiden.
4.18.
Aldus is onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat [gedaagde sub2] persoonlijk een ernstig verwijt treft en [gedaagde sub2] onrechtmatig jegens [eiseres] zou hebben gehandeld. Dit betekent dat de vordering jegens [gedaagde sub2] niet voor toewijzing in aanmerking komt.
buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.19.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.20.
[gedaagde sub1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 79,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.961,08
4.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.22.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub2] worden veroordeeld. De kosten zullen op nihil worden gesteld, nu [gedaagde sub2] zich door dezelfde advocaat heeft laten bijstaan als [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] ook geen aparte conclusie van antwoord heeft genomen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 75.000,00 (vijfenzeventig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 Burgerlijk Wetboek over het toegewezen bedrag met ingang van 21 oktober 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub2] Beheer in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.961,08,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van betekening tot aan de dag der voldoening,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub2] tot op heden begroot op nihil,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.
2111/39