In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn partijen ex-echtelieden die samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft de man in een eerder vonnis van 9 november 2016 veroordeeld tot nakoming van een zorgregeling, met een aan deze veroordeling verbonden dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 5.000,00. De vrouw heeft op 28 juni 2017 een bevel tot betaling van verbeurde dwangsommen aan de man gestuurd, maar de man betwist dat deze dwangsommen verbeurd zijn. De vrouw heeft in deze procedure geen duidelijk overzicht gegeven van de dagen waarop de zorgregeling niet zou zijn nagekomen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dwangsommen verbeurd zijn, mede omdat zij geen bewijs heeft geleverd van de dagen waarop de man de zorgregeling niet zou hebben nageleefd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door de dwangsommen te willen executeren zonder dat duidelijk is dat deze verbeurd zijn. De vorderingen van de man om de vrouw te verbieden executiemaatregelen te nemen zijn toegewezen, en de vordering van de vrouw in reconventie is afgewezen. De vrouw is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vrouw een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 moet betalen indien zij het verbod om executiemaatregelen te nemen overtreedt. Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en is openbaar uitgesproken op 20 december 2017.