Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 7 september 2017 met producties;
- de door [eiser] nagezonden producties 24 tot en met 29;
- de door Schmidt Zeevis op 20 september 2017 overgelegde producties 1 tot en met 6;
- de door Schmidt Zeevis op 21 september 2017 overgelegde productie 7;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota aan de zijde van [eiser];
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door Schmidt Zeevis overgelegde pleitaantekeningen.
2.De vaststaande feiten
- De arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Ieder jaar dat u vanaf het behalen van de uw diploma MBO BBL 3 Leidinggevende versindustrie, meewerkend voorman versindustrie in dienst bent, zullen wij 1/3 deel van deze studielening kwijtschelden. Mocht uw dienstverband met Schmidt Zeevis Rotterdam B.V. beëindigd worden binnen 3 jaar na het behalen van uw diploma MBO BBL 3 Leidinggevende versindustrie, meewerkend voorman versindustrie, dan zal het restant van de studielening terstond opeisbaar zijn. Indien u door omstandigheden ontslag neemt, voor het behalen van dit diploma, berekenen wij de totale kosten aan u door. Dit bedrag zal verrekend worden met het salaristegoed dat u op dat moment nog heeft. Indien dit bedrag niet toereikend zou blijken te zijn teneinde het resterende openstaande bedrag af te lossen, dient u het resterende bedrag met eigen financiële middelen te voldoen, voor het beëindigen van uw dienstverband.
- De studie is niet met goed gevolg afgesloten.
- Als de studie niet met goed gevolg is afgesloten, dient u maandelijks een bedrag af te lossen van 1/36-ste deel van de totale studiekosten.
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
iedere maand1/36ste deel van de schuld kwijtscheldt. In de overeenkomst staat dat zij na het behalen van het diploma
ieder jaar1/3e deel kwijt zal schelden. Omdat [eiser] ten tijde van zijn opzegging nog geen jaar zijn diploma had, en er dus nog geen reden was om 1/3e deel kwijt te schelden, heeft Schmidt Zeevis zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat [eiser] een bedrag van € 3.000,- schuldig is. Het voorgaande betekent dat ook het gevorderde onder j) wordt afgewezen.