In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een vermogensrechtelijke afwikkeling van een beëindigde samenleving tussen partijen die vanaf 1994 een affectieve relatie hadden. De relatie eindigde op 5 februari 2016. De vrouw vorderde een vergoeding van de man voor een schenking van € 100.000,- die door haar ouders was gedaan, maar de man betwistte dat deze schenking uitsluitend aan de vrouw was gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen gemeenschap van goederen was tussen partijen, en dat de vrouw geen recht had op de gevorderde vergoeding van de schenking, omdat deze was aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening van de gezamenlijke woning.
Daarnaast was er een geschil over de verdeling van de inboedel en de muntenverzameling. De vrouw had een overzicht van de verdeling van de inboedel overgelegd, maar de man betwistte dat er overeenstemming was bereikt. De rechtbank besloot dat de inboedelzaken toebedeeld zouden worden aan de partij die deze thans onder zich had, met uitzondering van zaken die in een eerdere schikking waren opgenomen. Wat betreft de muntenverzameling, die als hobby van de man werd beschouwd, oordeelde de rechtbank dat de vrouw deze aan de man moest afgeven, omdat er geen gemeenschap van goederen was en de man als eigenaar werd aangemerkt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.