ECLI:NL:RBROT:2017:10230

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
10/741416-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na grote uitslaande brand op bedrijvencomplex in Schiedam

Op 13 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in een bedrijfscomplex in Schiedam op 19 juni 2016. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de brand was ontstaan door opzettelijke brandstichting. Tijdens de zitting op 29 november 2017 werd het bewijs besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de brand niet opzettelijk was aangestoken. De officier van justitie stelde dat er voldoende aanwijzingen waren, zoals de aanwezigheid van benzine op kledingstukken van de verdachte en de vondst van een jerrycan nabij de brandlocatie.

De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het forensisch onderzoek niet kon bevestigen of de brand opzettelijk was aangestoken. De forensische experts gaven aan dat de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen en bluswater het onmogelijk maakte om te bepalen of er opzettelijk brandstof was gesprenkeld. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die door de officier van justitie werden aangevoerd, slechts een vermoeden van brandstichting vormden, maar niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, zonder dat er verder ingegaan hoefde te worden op de vraag of de verdachte als dader of mededader betrokken was bij de brandstichting. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741416-16
Datum uitspraak: 13 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
Aangevoerd is onder meer dat niet kan worden bewezen dat de brand in het in de tenlastelegging bedoelde bedrijfspand (waarin meerdere auto’s stonden) is ontstaan door opzettelijke brandstichting.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat - hoewel uit het proces-verbaal van de politie d.d. 19 november 2016 (pagina’s 33 tot en met 36) met betrekking tot het verrichte forensisch onderzoek blijkt dat de oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld - de brandstichting niettemin kan worden bewezen door middel van andere beschikbare technische en tactische informatie. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de aanwezigheid van benzine op een schoen en een shirt (beide met DNA van de verdachte er op) die na de brand zijn aangetroffen nabij het in de tenlastelegging bedoelde bedrijfspand. Tevens heeft de officier van justitie gewezen op de na de brand in het bedrijfspand aangetroffen resten van een witte jerrycan in samenhang met de verklaringen van de eigenaren van het bedrijf waar de brand plaats vond dat zij geen lichte jerrycans hadden. Voorts is nog gewezen op het feit dat de roldeur van het brandende pand openstond en dat er brandende voorwerpen, zoals een lifehammer en vermoedelijk een (andere) schoen zijn aangetroffen aan de zijde van het pand waar de wind vandaan kwam.
Beoordeling
Het eerdergenoemde proces-verbaal van de politie met betrekking tot het forensisch onderzoek naar de brand houdt onder meer het volgende in:
Mede door de aanwezigheid van de verklaarbare ontbrandbare vloeistoffen uit de aanwezige personenauto’s en de aanwezigheid van grote hoeveelheden bluswater, welke een verspreiding van (ontbrandbare) vloeistoffen kan veroorzaken, was het niet mogelijk het eventueel opzettelijk sprenkelen/gieten van motorbenzine te bevestigen dan wel uit te sluiten en conclusies aan de verrichte metingen te verbinden. Een mogelijke oorzaak van de brand (werd) niet vastgesteld.”
De politieambtenaren die het forensisch onderzoek hebben verricht zijn als forensisch expert werkzaam bij het Team Forensische Opsporing van de politie. Gezien hun deskundigheid gaat de rechtbank uit van de juistheid van hun conclusie dat niet vast te stellen is of er sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, zoals is ten laste gelegd.
Blijkens het proces-verbaal waren de forensisch onderzoekers er van op de hoogte dat er na de brand in de nabijheid van het bedrijfspand een verbrande schoen en een kledingstuk waren aangetroffen. Tevens hebben zij in hun onderzoek betrokken dat in het pand een witte jerrycan aanwezig was met een benzinegeur. Deze informatie kan daarom niet worden aangemerkt als (zoals de officier van justitie het noemt: andere) technische en tactische informatie waaraan het bewijs kan worden ontleend, ook niet wanneer dit wordt bezien in samenhang met de andere door de officier van justitie genoemde aspecten, zoals het openstaan van de roldeur en de richting van de wind. De genoemde omstandigheden vormen hoogstens een vermoeden van brandstichting.
Omdat niet kan worden bewezen dat de onderhavige brand is ontstaan door opzettelijke brandstichting zal de verdachte worden vrijgesproken.
Gelet daarop wordt niet toegekomen aan de vraag of, zoals ook is ten laste is gelegd, de verdachte als dader of mededader betrokken is geweest bij de ten laste gelegde brandstichting.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.H. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand, gelegen aan de [adres delict] , immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat (bedrijfs)pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat (bedrijfs)pand en/of belendende (bedrijfs)panden en/of zich in
en/of in de nabijheid van dat (bedrijfs)pand en/of die belendende (bedrijfs)panden
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar voor en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in en/of in de
nabijheid van dat (bedrijfs)pand en/of die belendende (bedrijfs)panden bevindende
personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)