ECLI:NL:RBROT:2017:10274
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke gevangenisstraf en opheffing bevel voorlopige tenuitvoerlegging
Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die in 2014 een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd kreeg, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie diende op 1 december 2017 een vordering in tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat er vermoedens waren dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde had overtreden die hem verbood contact op te nemen met het slachtoffer en diens familie. De vordering werd behandeld op een openbare zitting, waar zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsvrouw aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat, ongeacht of de veroordeelde de voorwaarden had overtreden, de voorlopige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 5 maanden al 19 dagen had geduurd. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde, sinds het ondergaan van het onvoorwaardelijke deel van zijn straf, zijn leven weer op orde had gekregen met hulp van de reclassering en een psycholoog. Hij had werk en een koophuis, en het was aannemelijk dat verdere tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden tot verlies van zijn werk en woning, wat zijn positieve ontwikkeling zou ondermijnen.
Daarom wees de rechtbank de vordering van de officier van justitie af en hefte het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging op. De proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf blijft doorlopen, evenals de daaraan verbonden voorwaarden. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.