ECLI:NL:RBROT:2017:10274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
TUL 10/691106-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke gevangenisstraf en opheffing bevel voorlopige tenuitvoerlegging

Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die in 2014 een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd kreeg, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie diende op 1 december 2017 een vordering in tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat er vermoedens waren dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde had overtreden die hem verbood contact op te nemen met het slachtoffer en diens familie. De vordering werd behandeld op een openbare zitting, waar zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsvrouw aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat, ongeacht of de veroordeelde de voorwaarden had overtreden, de voorlopige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 5 maanden al 19 dagen had geduurd. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde, sinds het ondergaan van het onvoorwaardelijke deel van zijn straf, zijn leven weer op orde had gekregen met hulp van de reclassering en een psycholoog. Hij had werk en een koophuis, en het was aannemelijk dat verdere tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden tot verlies van zijn werk en woning, wat zijn positieve ontwikkeling zou ondermijnen.

Daarom wees de rechtbank de vordering van de officier van justitie af en hefte het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging op. De proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf blijft doorlopen, evenals de daaraan verbonden voorwaarden. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team 2 straf
Parketnummer TUL: 10/691106-13
Datum uitspraak: 19 december 2017
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Lunettenlaan 501 te Vught,
raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag.

Vordering

Op 1 december 2017 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank, meervoudige kamer voor strafzaken, van 7 mei 2014 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 19 december 2017.
De officier van justitie mr. W.D. van den Berg, de veroordeelde en de raadsvrouw zijn gehoord.

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 15 maanden. Daarbij is, met vaststelling van een proeftijd van 2 jaren, bepaald dat van deze straf een gedeelte groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de bij het vonnis gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Als bijzondere voorwaarde is onder meer gesteld dat de veroordeelde op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] en/of haar familie gedurende de hiervoor genoemde proeftijd.
Bij beslissing van de rechter-commissaris in deze rechtbank van 1 december 2017 is met ingang van die datum de voorlopige tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bevolen wegens het ernstige vermoeden dat de veroordeelde deze bijzondere voorwaarde heeft overtreden.

Standpunt officier van justitie en standpunt veroordeelde

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.
Namens de veroordeelde is op de terechtzitting afwijzing van de vordering bepleit.

Beoordeling

Op basis van het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging verblijft de veroordeelde inmiddels 19 dagen in detentie. Of de veroordeelde de bijzondere voorwaarde heeft overtreden, hetgeen hij zelf ontkent, zal niet nader worden onderzocht.
Immers indien al sprake is geweest van overtreding daarvan is de periode gedurende welke de voorlopige tenuitvoerlegging inmiddels heeft geduurd lang genoeg geweest. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de veroordeelde sinds het ondergaan van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf zijn leven, met hulp van de reclassering en een psycholoog, weer aardig op orde heeft gekregen. Hij heeft zich tot op heden gemotiveerd getoond om te werken aan gedragsverandering om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Zijn huidige behandelaar geniet zijn vertrouwen geniet om hier serieus aan te werken. Naast de tweewekelijkse behandelgesprekken met de psycholoog krijgt [naam veroordeelde] ook medicatie voorgeschreven door de psychiater van De Waag. Verder heeft hij onder meer werk en een koophuis. Aannemelijk is dat bij verdere tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf de veroordeelde zijn werk en daardoor ook zijn woning kwijt zal raken en de positief ingezette lijn niet verder zal kunnen voortzetten.
De vordering van de officier van justitie tot (verdere) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal daarom worden afgewezen. Wat betekent dat de proeftijd die is verbonden aan die voorwaardelijke gevangenisstraf blijft doorlopen en ook dat de daaraan verbonden voorwaarden tot het einde van die proeftijd blijven gelden.
Gelet op deze beslissing zal, op de voet van het bepaalde in artikel 14fa, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging worden opgeheven.

Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering van de officier van justitie af;
heft op het door de rechter-commissaris gegeven bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging.
Deze beslissing is genomen door mr. H. de Doelder, voorzitter,
en mr. M.K. Asscheman-Versluis en mr. M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.