ECLI:NL:RBROT:2017:10290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
C/10/538106 / KG ZA 17-1205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen erfgenamen en vereffenaar over ontruiming van verhuurde panden in nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is [eiser] één van de erfgenamen van de op 22 oktober 2013 overleden [persoon 1]. De overige erfgenamen zijn twee broers en een zuster van [eiser]. De vereffenaar, MR. W. Kreukniet Q.Q., is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [persoon 1] en heeft een vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2017 laten betekenen, waarin ontruiming van een aantal panden is gelast. [eiser] vordert in deze procedure dat de vereffenaar wordt verboden tot ontruiming van de panden, zolang er nog lopende procedures zijn over de rekening en verantwoording door de vereffenaar en de verdeling van de nalatenschap.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de stellingen van [eiser] niet betrekking hebben op het vonnis van de kantonrechter, maar op een geschil met de vereffenaar en mede-erfgenamen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat er ook geen noodtoestand is die een schorsing van de executie rechtvaardigt. De vorderingen van [eiser] zijn dan ook afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de vereffenaar en de overige erfgenamen.

De uitspraak is gedaan door mr. C. Bouwman op 17 november 2017, waarbij de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/538106 / KG ZA 17-1205
Vonnis in kort geding van 17 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. P.J. de Bruin te Rotterdam en mr. A.C. de Bakker te Zwijndrecht,
tegen
MR. W. KREUKNIET Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [persoon 1] ,
kantoor houdende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L.E. Leunissen te Naaldwijk, gemeente Westland,
met als voegende partijen (aan de zijde van de vereffenaar)

1.[persoon 2]

wonende te [woonplaats] ,

2. [persoon 3]

wonende te [woonplaats] ,

3. [persoon 4]

wonende te [woonplaats] ,
interveniënten,
advocaat mr. R.G. Degenaar te Gorinchem,
en met als partijen die, als mede-geëxecuteerden in dit executiegeschil, door [eiser] eveneens in deze procedure zijn betrokken:

1.[persoon 5] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [persoon 6],
wonende te [woonplaats] ,
3. ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK, STAANDE EN GELEGEN AAN DE[adres] TE Zwijndrecht,
4. [persoon 8],
verblijvende te [woonplaats] ,
5. [persoon 9],
wonende te [woonplaats] ,
6. [persoon 10],
wonende te [woonplaats] ,
7. [persoon 11],
wonende te [woonplaats] ,
8. [persoon 12],
wonende te [woonplaats] ,
9. [persoon 13],
wonende te [woonplaats] ,
10. [persoon 14],
wonende te [woonplaats] ,
11. [persoon 15],
wonende te [woonplaats] ,
[persoon 16].
Ter zitting is verschenen [persoon 17] , die heeft medegedeeld één van de huurders van een kamer in het pand aan de [adres] te zijn.
Andere mede-geëxecuteerden zijn niet verschenen.
Partijen zullen “ [eiser] ,” “de vereffenaar” (dan wel: Kreukniet), “de overige erfgenamen,” “ [persoon 17] ” en “de overige geëxecuteerden” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2017
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling op 1 november 2017
  • de toestemming van de voorzieningenrechter op deze zitting tot voeging van de overige erfgenamen aan de zijde van de vereffenaar
- de beslissing van de voorzieningenrechter op deze zitting tot aanhouding van de zaak omdat [eiser] nog niet ook de overige geëxecuteerden had gedagvaard (artikel 438 Rv. lid 5 Rv.)
- de dagvaardingen van 2 november 2017, waarbij [eiser] de procedure mede aanhangig heeft gemaakt tegen de overige geëxecuteerden
- de nadere mondelinge behandeling op 8 november 2017
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de vereffenaar
- de pleitnota van de overige erfgenamen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is één van de erfgenamen van de nalatenschap van de op 22 oktober 2013 overleden [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), zijnde de moeder van [eiser] . De overige erfgenamen zijn twee broers en een zuster van [eiser] .
2.2.
Kreukniet is bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2015 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [persoon 1] .
2.3.
Tot de nalatenschap van [persoon 1] behoren onder meer drie panden, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , de [adres] in [woonplaats] en de [adres] in [woonplaats] . [persoon 1] had bij leven het beheer van de (verhuurde) panden en de administratie dienaangaande met ingang van 1 juli 2008 opgedragen aan CWN B.V. (hierna: CWN). CWN is een door [eiser] gecontroleerde vennootschap.
2.4.
Bij brief van 14 maart 2014 heeft de toenmalige executeur in de nalatenschap van [persoon 1] de beheerovereenkomst met CWN opgezegd.
2.5.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2017 zijn de vorderingen van de vereffenaar strekkende tot ontruiming van voornoemde panden (gericht tegen 31 gedaagden):
- afgewezen tegen de bewoners met wie CWN al een huurovereenkomst had gesloten vóór de datum waarop de opzegging van de beheerovereenkomst CWN heeft bereikt;
- toegewezen tegen de bewoners met wie CWN pas ná die datum een huurovereenkomst heeft gesloten, omdat CWN daartoe niet langer bevoegd was en deze bewoners volgens de kantonrechter daarom zonder recht of titel in de panden verblijven. De ontruiming dient plaats te vinden binnen twee maanden na betekening van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
[eiser] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis.
2.7.
De vereffenaar heeft het vonnis van de kantonrechter laten betekenen, en daarbij de ontruiming aangezegd, met betrekking tot de panden in [woonplaats] en [woonplaats] .
2.8.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2017 is afgewezen een op art. 4:210 lid 1 BW gestoeld verzoek van [eiser] om de geplande ontruiming van het pand in de [adres] te [woonplaats] te schorsen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vereffenaar te verbieden tot gehele of gedeeltelijke ontruiming van het pand aan de [adres] te [woonplaats] over te gaan en de huurders die thans gebruik maken van de woning te doen vertrekken zolang niet definitief is beslist op de thans lopende procedures bij de kantonrechter over de rekening en verantwoording door de vereffenaar en de verdeling van de nalatenschap;
2. de vereffenaar te verbieden het pand aan de [adres] te [woonplaats] geheel of gedeeltelijk te ontruimen en de huurders die thans gebruik maken van de woning te doen vertrekken zolang niet definitief is beslist op de thans lopende procedures bij de kantonrechter over de rekening en verantwoording door de vereffenaar en de verdeling van de nalatenschap;
3. de vereffenaar te verbieden het pand aan de [adres] te [woonplaats] geheel of gedeeltelijk te ontruimen en de huurders die thans gebruik maken van de woning te doen vertrekken zolang niet definitief is beslist op de thans lopende procedures bij de kantonrechter over de rekening en verantwoording door de vereffenaar en de verdeling van de nalatenschap;
4. aan [eiser] toe te staan het beheer van de drie panden op zich te nemen zolang niet definitief is beslist op de thans lopende procedures bij de kantonrechter over de rekening en verantwoording door de vereffenaar en de verdeling van de nalatenschap;
5. de vereffenaar te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vereffenaar voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
De overige erfgenamen voeren eveneens verweer en concluderen eveneens tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
[persoon 17] heeft ter zitting medegedeeld dat hij huurder van een kamer is en dat hij buiten het geschil tussen partijen staat.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De onderhavige zaak betreft (mede) een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv., nu de vorderingen (in hoofdzaak) strekken tot staking van de executie van het vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2017. Ingevolge het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel dient verzet tegen de executie door [eiser] te geschieden door dagvaarding van zowel de executant (in dit geval: de vereffenaar) als de overige geëxecuteerde(n) (in dit geval: de personen/ bedrijven die zijn veroordeeld tot het verlaten en ontruimen van het pand dat zij bewonen/ gebruiken). Omdat op de eerste zitting was gebleken dat [eiser] had nagelaten om, naast de vereffenaar, ook de overige geëxecuteerden in rechte te betrekken is de verdere behandeling van de zaak aangehouden ten einde [eiser] de gelegenheid te bieden dit alsnog te doen. Vervolgens heeft [eiser] de overige geëxecuteerden alsnog gedagvaard, waarna een nieuwe zitting heeft plaatsgevonden.
4.2.
Inhoudelijk wordt als volgt geoordeeld.
4.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
[eiser] beoogt staking van de executie van het vonnis van de kantonrechter. Dat vonnis ziet op de vraag of een aantal panden mag worden ontruimd. De stellingen van [eiser] gaan niet over dat vonnis. De stellingen van [eiser] gaan over het geschil dat hij heeft met de vereffenaar en met zijn mede-erfgenamen. Deze stellingen komen er in de kern genomen op neer dat:
- de vereffenaar zijn bevoegdheid wil misbruiken door de verkoop van de drie panden te willen bewerkstelligen terwijl dat volgens [eiser] helemaal niet nodig is om de schuldeisers van de nalatenschap te kunnen voldoen,
- [eiser] verlangt dat de panden aan hém toebedeeld zullen worden,
- [eiser] bereid, en in staat, is daarvoor een redelijke prijs te betalen aan de overige erfgenamen,
- [eiser] deze panden jarenlang zelf heeft beheerd (via CWN), in opdracht van zijn moeder,
- [eiser] er belang bij heeft dat de panden in verhuurde staat aan hem worden toebedeeld omdat dit zijn enige pensioenvoorziening is.
4.5.
[eiser] stelt niet dat het vonnis van de kantonrechter een feitelijke of juridische misslag bevat, zodat in zoverre zijn vordering in ieder geval niet toewijsbaar is.
4.6.
Indien [eiser] heeft beoogd te stellen dat in zijn standpunt besloten ligt dat sprake is van een zodanige misslag, acht de voorzieningenrechter die stelling onvoldoende gemotiveerd. [eiser] diende zijn standpunt zodanig te formuleren dat voor de wederpartij bekend was waartegen zij verweer diende te voeren en voor de voorzieningenrechter waarover hij dient te beslissen.
4.7.
Evenmin volstaan de stellingen van [eiser] voor het oordeel dat sprake is van een noodtoestand. Als noodtoestand kan niet worden aangemerkt dat enige bewoner van de onderhavige panden dakloos dreigt te worden. [eiser] kan zich niet beroepen op het woonbelang van de overige geëxecuteerden, nu hij alleen voor zich zelf optreedt in de onderhavige procedure. Ook het woonbelang van [eiser] zelf speelt geen rol. [eiser] woont weliswaar zelf ook in één der panden (in [woonplaats] ), maar ten aanzien van [eiser] heeft de kantonrechter de vordering tot ontruiming afgewezen. Afgezien hiervan is het risico van dakloosheid per definitie verdisconteerd in een vonnis waarbij de ontruiming van woonruimte wordt gelast. Dreigende dakloosheid kwalificeert dus niet zonder meer als noodtoestand in vorenbedoelde zin. Ook overigens is van een noodtoestand niet gebleken. Dat [eiser] huurpenningen dreigt mis te gaan lopen, kan evenmin als een noodtoestand worden aangemerkt. Niet valt in te zien waarom (alleen) aan [eiser] de huurpenningen toekomen. [eiser] is immers niet de enige erfgenaam. Dat [eiser] , naar de vereffenaar onweersproken ter zitting heeft verklaard, de door hem geïncasseerde huurpenningen tot op heden niet heeft afgedragen, rechtvaardigt niet een ander oordeel. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiser] tracht te voorkomen dat kamerhuurders en andere relaties van [eiser] en CWN vertrekken omdat [eiser] nog steeds hoopt de panden te kunnen verwerven en hij in dat geval de exploitatie daarvan op de wijze waarop hij dat in het verleden ook heeft gedaan wenst voort te zetten. Ook die wens van [eiser] rechtvaardigt niet de toewijzing van de vorderingen. Die wens levert geen noodtoestand in de relevante betekenis op.
4.8.
De deelvordering van [eiser] om hem voorlopig met het beheer van de drie panden te belasten, is evenmin toewijsbaar. De kantonrechter heeft zich niet over dit beheer uitgelaten in diens vonnis. De executeur heeft de beheerovereenkomst met CWN opgezegd en niet valt in te zien waarom die opzegging niet rechtsgeldig is. Noch in zijn dagvaarding, noch ter zitting heeft [eiser] op onderbouwde wijze gesteld waarom hem het recht op beheer zou kunnen toekomen. Voor het treffen van een ordemaatregel ingevolge welke het beheer aan [eiser] wordt toegewezen, bestaat geen grond.
4.9.
Het gevorderde zal dan ook geheel worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de verschenen overige partijen. Deze kosten worden begroot op:
- € 1.842,- voor de vereffenaar (waarvan € 1.224,- aan salaris advocaat, conform de Liquidatietarieven, gebaseerd op twee zittingen, en € 618,- aan griffierecht);
- € 1.842,- voor de overige erfgenamen (waarvan € 1.224,- aan salaris advocaat, conform de Liquidatietarieven, gebaseerd op twee zittingen, en € 618,- aan griffierecht).
De proceskostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de vereffenaar, tot op heden begroot op € 1.842,-,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de overige erfgenamen, tot op heden begroot op € 1.842,-,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017. [1]

Voetnoten

1.2517/1729