ECLI:NL:RBROT:2017:10297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
83-225431-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. van den Berg
  • K. Broere
  • J. Nagtegaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding Flora- en faunawet en Visserijwet door vennootschap in Rotterdam

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die zich bezighield met vishandel en visserij. De vennootschap werd beschuldigd van het in strijd handelen met artikel 9 van de Flora- en faunawet (oud) en artikel 16 van de Visserijwet 1963. De verdachte vennootschap had met aalfuiken palingen gevangen, terwijl de aal een beschermde inheemse diersoort is. De rechter oordeelde dat de vrijstelling van het vangverbod niet van toepassing was, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de Visserijwet. De vennootschap werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,- voor het misdrijf en € 2.000,- voor de overtreding, waarvan € 1.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechter benadrukte dat de gedragingen van de vennoot konden worden toegerekend aan de vennootschap op basis van het Drijfmestarrest. De zaak kwam voort uit een melding van illegale visserij, waarna de politie fuiken aantrof die niet voldeden aan de wettelijke eisen. De vennoot verklaarde aanvankelijk dat de fuiken van de vennootschap waren, maar kwam later op deze verklaring terug. De rechter hechtte meer waarde aan de eerste verklaring, die als spontaan en gedetailleerd werd beschouwd. De economische politierechter concludeerde dat de vennootschap strafbaar was en dat de opgelegde straffen passend waren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 83-225431-16
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam op 27 september 2017.
Tegenwoordig als:
economische politierechter mr. J.J. van den Berg,
officier van justitie mr. K. Broere,
griffier mr. J. Nagtegaal.
De zaak tegen na te noemen verdachte vennootschap wordt uitgeroepen.
De verdachte vennootschap, gedagvaard als
de vennootschap onder firma
[naam verdachte rechtspersoon]
handelend onder de namen: [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] en [handelsnaam 2 verdachte rechtspersoon ] ,
gevestigd te [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
wordt ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar vennoot:

[naam verdachte vennoot] ,

geboren te [geboorteplaats vennoot] op [geboortedatum vennoot] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres vennoot] , [woonplaats vennoot]
.
De economische politierechter heeft door ondervraging de identiteit van de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap vastgesteld.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
Voorafgaand aan de openbare terechtzitting is (met gesloten deuren) in raadkamer behandeld het door de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap op 15 september 2017 ingediende bezwaarschrift ex artikel 262 Wetboek van Strafvordering. De verdachte vennootschap is bij afzonderlijke beschikking niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
De economische politierechtervermaant de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De economische politierechtergaat over tot de bespreking van de feiten en deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de economische politierechter te nemen beslissing.
De vertegenwoordiger van de verdachte vennootschapverklaart, zakelijk weergegeven:
A.
Ik ben beherend vennoot van de verdachte vennootschap. Wanneer ik hierna de woorden “ik” “mij” en “mijn” gebruik, zien deze mede op de verdachte vennootschap.
U houdt mij voor dat uit proces-verbaal van bevindingen [proces-verbaalnummer 1] van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat ik naar aanleiding van een Facebookbericht van de Politie Hardinxveld-Giessendam, waarin melding wordt gemaakt van op 23 mei 2015 op de [plaats delict] (in de dagvaarding aangeduid als [plaats delict] ) aangetroffen fuiken en mogelijke illegale visserij, bij welke melding een overzichtsfoto van de inbeslaggenomen fuiken was gevoegd, telefonisch contact heb opgenomen met de politie en deze heb gemeld dat de betreffende vissers niet illegaal waren en dat ik er zelf een van was. Dat klopt.
Ik had op de vrijdag vóór die inbeslagname in de [plaats delict] ongeveer 20 fuiken geplaatst en dacht daarom dat de in beslag genomen fuiken mijn fuiken waren. Ik heb bij de politie ook een foto bekeken waarop ik mijn fuiken meende te herkennen.
Het klopt dat mijn fuiken vies waren. Op die manier kan ik beter kreeften vangen.
De door de politie aangetroffen fuiken hadden inderdaad geen ontsnappingsringen.
B.
De in beslag genomen fuiken zijn geen fuiken van mij en/of de verdachte vennootschap. Ik had de vrijdag vóór de inbeslagname wel aan de vennootschap toebehorende fuiken geplaatst in de [plaats delict] . Daarbij zijn mij toen geen andere fuiken opgevallen. Ik kwam toen ook met mijn boot uit een andere richting dan verbalisant [naam verbalisant] op zaterdag 23 mei 2015.
Ik heb inderdaad een klacht ingediend tegen de politie, omdat zij volgens mij niet gerechtigd is om fuiken uit het water te halen zonder dat eerst met de NVWA kort te sluiten. Als er in het kader van onderzoek wordt gevist met fuiken weet de politie dat niet, de NVWA wel. Verbalisant [naam verbalisant] heeft geen navraag gedaan.
U houdt mij ook voor dat ik blijkens het proces-verbaal van mijn eerste verhoor op 24 mei 2015 onder meer heb verklaard dat de in de [plaats delict] aangetroffen fuiken toebehoorden aan het bedrijf waar ik mede-eigenaar van ben, de vennootschap [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] .
Ook zou ik blijkens dit proces-verbaal hebben verklaard dat er door mij c.q. de verdachte vennootschap fuiken zonder ringen aan de uiteinden werden gebruikt, dat hiervoor bewust door mij was gekozen en dat ik 48 uur vóór het plaatsen van de fuiken daarvan melding had gedaan bij de NVWA. Tijdens mijn tweede verhoor, op 15 augustus 2015, is mij evenwel door de verbalisanten voorgehouden dat (nader onderzoek had uitgewezen dat) ik een dergelijke melding niet had gedaan. U vraagt mij om commentaar.
Het klopt dat ik die door u voorgehouden uitspraken heb gedaan. Ik was boos, omdat de politie geen contact had opgenomen met de NVWA, los van de vraag of het mijn fuiken waren. Uit woede heb ik er van alles bijgehaald.
U houdt mij voor dat er kennelijk door de politie op 23 mei 2015 behalve de 20 in beslag genomen fuiken in de [plaats delict] geen andere fuiken zijn aangetroffen. Mijn fuiken stonden er daarna nog, dus het waren niet mijn fuiken die in beslag genomen zijn. Ik heb op 17 juni 2015 een emailbericht gestuurd naar brigadier [naam verbalisant] , waarin ik aangaf dat de inbeslaggenomen fuiken niet van mij waren. U vraagt mij waarom ik daar zo lang mee heb gewacht. Dat weet ik niet. Ik ontdekte een aantal dagen na de inbeslagname dat het niet mijn fuiken waren. Ik heb op vrijdag 22 mei 2015 18 fuiken geplaatst, de zaterdag daarop kwam de politie en de donderdag daarna heb ik mijn fuiken weggehaald. U vraagt mij nogmaals waarom ik tot 17 juni 2015 heb gewacht met het doen van mijn melding aan de politie dat ik mij had vergist en dat de inbeslaggenomen fuiken niet van mij en/of de verdachte vennootschap waren. Dat had ik inderdaad beter eerder kunnen doen.
U houdt mij voor dat uit ik blijkens proces-verbaal van bevindingen [proces-verbaalnummer 1] zou hebben verklaard dat ik tijdens het plaatsten van de fuiken met mijn boot van dezelfde kant kwam als de politie toen die een dag later de fuiken ontdekte, namelijk komende vanaf de N214, gaande naar Giessenburg. Dat lijkt me niet juist. De politie kwam denk ik vanaf Giessenburg en ik kwam vanaf Groot-Ammers, dus van de andere kant.
Het eerste verhoor was na een familiebarbecue waarbij ik het nodige bier heb genuttigd. Iedereen kan fuiken zonder ringen bemachtigen. U houdt mij voor dat op 10 juli 2015 wederom een vijftal fuiken is aangetroffen, die leken op de eerder inbeslaggenomen fuiken, met dezelfde touwtjes en knopen. Na het tweede verhoor ben ik nogmaals, op een andere locatie, gecontroleerd door brigadier [naam verbalisant] en iemand van de NVWA. Daarbij zijn ook fuiken in beslag genomen. Dat bleek achteraf onterecht. Die fuiken voldeden aan de eisen. Ik gebruik bamboe, omdat dat licht is van gewicht. Ik had destijds 44 fuiken zonder ringen en 4 fuiken met ringen geplaatst. Ik had indertijd geen complete informatie over de voorschriften met betrekking tot het gebruik van die ringen, nu wel.
Ik interpreteerde de ontheffing van het Ministerie van Economische Zaken zo, dat ik de fuiken kon gebruiken zonder ontsnappingsringen. Het gaat hier om een eigen interpretatie; ik had iets dergelijks niet van een ambtenaar van het ministerie of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vernomen. U houdt mij voor dat blijkens het dossier het ministerie mij en/of de verdachte vennootschap geen ontheffing had gegeven voor het gebruik van aalfuiken zonder ontsnappingsringen en dat ik op 29 mei 2015, dus na de inbeslagname van de fuiken, een e-mail aan het ministerie heb gestuurd met de vraag of mijn interpretatie dat ik op grond van de aan de verdachte vennootschap verleende ontheffing ook mocht vissen met fuiken zonder ringen, de juiste was en zo nee, of ik daarvoor dan een aanvulling op de ontheffing kon krijgen. Dat klopt. Ik twijfelde over mijn ontheffing.
U vraagt mij naar de verdachte vennootschap. Ik ben samen met mijn moeder eigenaar van de vennootschap; wij zijn beiden beherend vennoot. We hebben ook een jongen in dienst. We doen visstandonderzoek voor waterschappen, gemalen en dergelijke. Omdat we in tegenstelling tot veel bureaus met vistuigen kunnen omgaan, worden wij ingezet door onderzoeksbureaus. We krijgen ook rechtstreeks opdrachten van waterschappen. We maken rapportages. Vissen vangen doen we bijna niet meer. We zijn druk met onderzoek. De opdrachtgevers zouden dat ook minder prettig vinden, omdat dat een belangenconflict geeft. In het verleden was de grote business van mijn opa de handel in vis. Het gaat heel goed met de vennootschap. We hebben een omzet van € 200.000,- per jaar. De winst van het afgelopen jaar bedraagt € 75.000,-.
Ik deel de inkomsten uit de vennootschap met mijn moeder. De verdeelsleutel verschilt. Het grootste gedeelte gaat naar mij. Daar moet nog wel inkomstenbelasting vanaf.
De officier van justitiehoudt haar requisitoir. Zij vordert dat de verdachte vennootschap ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,-
en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit tot een geldboete van € 2.000,-, waarvan een gedeelte van € 1.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts vordert de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen fuiken.

De officier van justitie merkt ter toelichting van haar vordering op:Het gaat al jaren slecht met de paling. De EU neemt beschermende maatregelen. Het regime van de Flora- en faunawet was ten tijde van de tenlastegelegde feiten van toepassing. Artikel 9 van die wet bepaalde dat het verboden was om beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Op grond van artikel 4, lid 3 van genoemde wet en artikel 3 van de op die wetsbepaling gebaseerde Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet behoorde de aal tot de beschermde inheemse diersoorten. In artikel 20a van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten was bepaald dat voor de aal vrijstelling werd verleend van de verboden bedoeld in artikel 9 (en 10) van de Flora- en Faunawet als voldaan was aan het bij of krachtens de Visserijwet 1963 bepaalde. De verdachte vennootschap beschikte over zo’n vrijstelling / ontheffing. Deze ontheffing had evenwel geen betrekking op de in artikel 4, lid 2 (thans artikel 4, lid 3) van het (indirect op artikel 16 van de Visserijwet 1963 gebaseerde) Reglement voor de binnenvisserij gestelde eisen aan (ontsnappingsringen in) aalfuiken. Laatstbedoelde eisen waren onverkort blijven gelden. De verdachte vennootschap had in het onderhavige geval niet aan die eisen voldaan. Daardoor had zij op dit punt evenmin voldaan aan de voorwaarden van de in artikel 20a van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten bedoelde vrijstelling, zodat voor haar in zoverre de hoofdregel c.q. het vangverbod van artikel 9 van de Flora- en faunawet was blijven gelden .

Ik merk nog op dat de Flora- en faunawet met ingang van 1 januari 2017 is vervallen; sindsdien geldt de Wet natuurbescherming. Laatstgenoemde wet kent geen afzonderlijke verbodsbepaling voor de vangst van paling/aal. De wetgever heeft bewust hiervoor gekozen, omdat in feite sprake was van een dubbele strafbaarstelling. Artikel 21 van de Visserijwet 1963 kende – en kent - namelijk een vergelijkbare regeling (verbod met mogelijkheid tot ontheffing) met een soortgelijke strafbedreiging als voorheen de Flora- en Faunawet. Van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de wetswijziging begane strafbare feiten is in dit geval dan ook geen sprake.
Op 23 mei 2015 zijn er 20 aalfuiken aangetroffen met daarin in totaal 20 alen. De fuiken zijn onderzocht en voldeden niet aan de wettelijke eisen. De hier ter zitting aanwezige vennoot / vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap heeft zich naar aanleiding van een Facebook-bericht op 24 mei 2015 spontaan bij de politie gemeld en heeft dezelfde dag een bekennende verklaring afgelegd. Hij verklaarde toen dat de inbeslaggenomen fuiken aan de verdachte vennootschap toebehoorden. Tijdens een tweede verhoor, op 15 augustus 2015, is hij op die verklaring teruggekomen: de desbetreffende fuiken zouden niet van hem en/of de verdachte vennootschap zijn geweest. Ik hecht meer waarde aan zijn eerste verklaring. Hij meldde zich spontaan. Hij is dezelfde dag door de politie gehoord, heeft toen foto’s van de inbeslaggenomen fuiken bekeken en heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij heeft zeer expliciet verklaard dat het fuiken van de verdachte vennootschap waren. Ook over de locatie was hij expliciet. Hem is ook duidelijk uitgelegd waar dat was. Hij kon ook goed uitleggen waarom die fuiken zo vies waren. Hij verklaarde dat er bewust voor was gekozen om zonder ringen te vissen. Hij zegt nu dat hij zijn verklaring heeft afgelegd na een familiebarbecue en het nuttigen van te veel alcohol. Dronken mensen en kinderen spreken juist de waarheid. Hij heeft aanvankelijk verklaard dat de verdachte vennootschap op grond van de haar verleende ontheffing aalfuiken zonder ontsnappingsringen mocht gebruiken. Pas nadat hij er achter was gekomen dat de ontheffing de verdachte vennootschap niet ontsloeg van haar wettelijke verplichtingen met betrek tot het gebruik van (aalfuiken met daarin aangebrachte) ontsnappingsringen, is hij anders gaan verklaren. Mede gelet op zijn eerste spontane, zeer gedetailleerde verklaring acht ik die latere ontkenning volstrekt ongeloofwaardig.
In dit verband merk ik nog op dat de politie op 23 mei 3015 de [plaats delict] grondig heeft doorzocht op de mogelijke aanwezigheid van fuiken; hierbij werden in totaal 20 fuiken aangetroffen. Ik acht het volstrekt onaannemelijk dat, zoals de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap ons thans wil doen geloven, die fuiken niet van de verdachte vennootschap waren en dat de politie tijdens die speurtocht niet tevens een of meer van de 20 of 18 (andere) fuiken zou hebben opgemerkt die de verdachte vennootschap volgens haar vertegenwoordiger in hetzelfde binnenwater had geplaatst. Ik geloof er niets van dat er behalve die 20 inbeslaggenomen fuiken ten tijde van de inbeslagname nog andere fuiken in de [plaats delict] aanwezig waren.
De verdachte rechtspersoon is aan te merken als geadresseerde van de in de tenlastelegging vermelde geschonden normen. Zo is bijvoorbeeld de verdachte rechtspersoon degene die als bedrijfsactiviteit (onder meer) de vishandel en visserij uitoefende en aan wie de eerder besproken ontheffing op grond van de Visserijwet was verleend.
De beide tenlastegelegde feiten zijn feitelijk door de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger / beherend vennoot van de verdachte vennootschap gepleegd. Deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de verdachte vennootschap, want zij pasten in haar normale bedrijfsvoering, en zij waren haar dienstig in haar bedrijf. Er is dan ook voldaan aan de criteria van het zogenoemde Drijfmestarrest (HR 21 oktober 2003, NJ 2006/328), zodat deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan de verdachte vennootschap.
Al met al acht ik beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte vennootschap is strafbaar. Op de tenlastegelegde feiten staan forse geldboetes, dit vanwege de ernst van de feiten en het gegeven dat het een lucratieve bezigheid is.
Op illegaal vangen van paling, feit 1, staat volgens de richtlijnen van het OM een geldboete van € 1.000,- plus € 30,- per gevangen paling. Dat komt in dit geval neer op € 1.600,-.
Op feit 2 staat volgens de richtlijnen een geldboete van € 2.000,- plus € 100,- per vangmiddel. Dat komt neer op € 4.000,-.
Om de volgende redenen heb ik echter mijn eis beperkt tot de door mij gevorderde geldboetes.
Ik houd rekening met een (geringe) schending van de redelijke termijn, de feitelijke samenhang tussen beide feiten, het feit dat de verdachte vennootschap geen strafblad heeft en de omstandigheid dat de inbeslaggenomen fuiken een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
Feit 1 betreft een misdrijf, feit 2 betreft een overtreding, zodat ik twee afzonderlijke straffen eis.
Ik vorder een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete, omdat de verdachte vennootschap zich nog steeds bezighoudt met het vangen van beschermde inheemse vissen, al dan niet ten behoeve van visstandonderzoek.
De vertegenwoordiger van de verdachte vennootschapwordt het recht gelaten het laatst te spreken. Deze verklaart: Ik vind het een forse eis. De fuiken waren niet van de vennootschap. Mocht u vinden van wel, dan had de vennootschap een ontheffing om aal / paling te vangen en op te sporen. De vennootschap kan de gevorderde boetes in één keer betalen.
De economische politierechterverklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen wijzen.
De economische politierechterspreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A a n t e k e n i n g van het m o n d e l i n g v o n n i s
--------------------------------------------------------------------

Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding is aan de verdachte vennootschap ten laste gelegd dat
1.
zij, al dan niet handelend onder de naam [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] , op of omstreeks 23 mei 2015 te Giessenburg (gemeente Giessenlanden), in de [plaats delict] , opzettelijk een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten paling (Anguilla anguilla), heeft gedood, verwond, gevangen en/of bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord;
2.
zij, al dan niet handelend onder de naam [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] , op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2015 tot en met 23 mei 2015 te Giessenburg (gemeente Giessenlanden), in een water gelegen in de [plaats delict] aldaar, met 20 (althans een of meer) aalfuiken met 300 of minder mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels, heeft gevist, terwijl de maaswijdte van genoemde fuiken (telkens) kleiner was dan 20 mm en in de buitenwand daarvan niet tenminste twee zuiver ronde ringetjes van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van tenminste 13 mm binnenwerks waren geplaatst binnen 20 mazen achter de aanhechting van de laatste inkeling of de laatste hoepel aan de bovenzijde van deze fuiken, in elk geval voldeden een of meer van die fuiken niet aan de eis(en) gesteld in artikel 4 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;
Ambtshalve overweging met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde.De eerste (rechts)vraag die dient te worden beantwoord, is of ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde sprake is van een (voldoende duidelijke) opgave van hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd.
De tenlastelegging spreekt over een “beschermde inheemse diersoort” zonder nadere precisering op welke wetsbepaling(en) dit begrip betrekking heeft. Nu evenwel onder de delictsomschrijving van feit 1. (tussen haakjes) wordt verwezen naar artikel 9 van de Flora- en faunawet, blijkt naar het oordeel van de economische politierechter voldoende duidelijk dat voormeld onderdeel van de tenlastelegging betrekking heeft op het begrip beschermde inheemse diersoort als bedoeld in de Flora- en faunawet en de op deze wet gebaseerde nadere regelgeving, met name artikel 3 Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora en faunawet.
De vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap heeft ter zitting ook blijk gegeven dat hij begreep wat de vennootschap als feit 1. verweten wordt.

Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden

1.
De
verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschapop de terechtzitting, voor zover hiervoor weergegeven onder A.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Eenheid Rotterdam, Basisteam Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, nummer [proces-verbaalnummer 1] , opgemaakt en op 10 oktober 2015 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant] , voor zover inhoudende als de bevindingen van de verbalisant:
Op 23 mei 2015 voeren wij op de [plaats delict] te Giessenburg, komende vanaf de N214 gaande in de richting van Giessenburg. Tussen het riet zag ik een houten staak staan in bijna gelijke kleur als het lichtbruine riet. Ik zag dat een net aan de staak was vastgeknoopt, welke boven de waterspiegel uitstak. Op grond van de Visserijwet lichtte ik het net dat aan de staak geknoopt was. Het bleek een fuik met daarin één zeelt. Nadat we ongeveer 30 meter gevaren hadden, zag ik weer een dergelijke onopvallende staak in het riet staan. Bij het lichten van de daaraan geknoopte fuik troffen wij enkele dikke palingen aan. Wij zagen dat de aangetroffen fuiken niet voorzien waren van ontsnappingsringen. Om ongeveer iedere 30 meter troffen wij een fuik aan. Al deze fuiken hebben wij gelicht en inbeslaggenomen. De gevangen vis hebben wij teruggezet. De totale inhoud van de fuiken was ongeveer 20 dikke palingen, 25 zeelten, enkele rivierkreeftjes en enkele andere visjes. Het viel ons op dat alle inbeslaggenomen fuiken erg vies waren van de algengroei.
Via de Facebookpagina van de Politie Hardinxveld-Giessendam is een bericht geplaatst waarin, kort samengevat, is opgenomen dat op de [plaats delict] diverse visfuiken zijn aangetroffen en dat mogelijk sprake is van illegale visserij. Bij dit bericht is een overzichtsfoto gevoegd van de inbeslaggenomen fuiken. Op 24 mei 2015 is er een emailbericht ontvangen van het Politie Service Center, inhoudende dat er een digitale melding is binnengekomen van beller [naam verdachte vennoot] , [adres verdachte vennoot] , [woonplaats verdachte vennoot] , waarin [naam verdachte vennoot] aangeeft dat de in het bericht genoemde vissers niet illegaal zijn en dat hij er zelf een van is.
Tijdens zijn verhoor op 24 mei 2015 verklaarde/bevestigde [naam verdachte vennoot] (onder meer) dat:
* de locatie waar ik, verbalisant, de fuiken had aangetroffen (de [plaats delict] , komende vanaf de N214 gaande naar Giessenburg) de plaats is waar hij zijn fuiken had geplaatst;
* het zijn fuiken waren en dat hij deze de vrijdag ervoor (dus 22 mei 2015) had geplaatst;
* er 20 fuiken in de [plaats delict] stonden;
* hij de ontheffing zodanig geïnterpreteerd had, in het kader van het vangen van ondermaatse vis, dat hij fuiken kon gebruiken zonder ontsnappingsringen;
* zijn opa al viste met dit soort fuiken en dat hij dat ook doet.
De hiervoor weergegeven uitspraken van [naam verdachte vennoot] zijn niet opgenomen in het proces-verbaal van zijn op 24 mei 2015 afgenomen verhoor, maar hij heeft dat wel tegenover ons (verbalisant [naam verbalisant] en een BOA van het Zuid-Hollands Landschap, [naam BOA 1] ) verklaard.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, behorende bij proces-verbaal [proces-verbaalnummer 1] , opgemaakt en op 1 juni 2015 ondertekend door de buitengewoon opsporingsambtenaar [naam BOA 2] , voor zover inhoudende als de bevindingen van de verbalisant:
Op 23 mei 2015 sprak ik telefonisch met [naam verbalisant] van Politie Eenheid Rotterdam. Hij had op genoemde datum 20 aalfuiken in beslag genomen. De reden van inbeslagname was het ontbreken van zuiver ronde ringetjes zoals genoemd in het Reglement voor de binnenvisserij 1985, artikel 4 lid 2.
Hij ( [naam verbalisant] ) vroeg mij een nader onderzoek in te stellen naar de genoemde
20 aalfuiken en naar de ontheffing met nummer [nummer ontheffing] . Een kopie van deze ontheffing is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik sprak op 28 mei 2015 telefonisch met [naam medewerkster ministerie] van het Ministerie van Economische Zaken en werkzaam bij de afdeling vergunningverlening Visserij (DAD). Zij verklaarde desgevraagd dat genoemde ontheffing niets ontheft voor wat betreft het gebruik van aalfuiken. Dientengevolge moeten alle aalfuiken voldoen aan de wettelijke eisen.
Op 28 mei 2015 zag ik op het politiebureau te Gorinchem dat de 20 in beslag genomen aalfuiken voldeden aan de beschrijving van 'fuik' en van 'aalfuik' zoals genoemd in het Reglement voor de binnenvisserij 1985 artikel 1 lid 1 onder c en e. Ik zag namelijk dat 13 aalfuiken 6 hoepels hadden en 7 aalfuiken 5 hoepels. 19 aalfuiken hadden hetzelfde netwerk en 1 aalfuik had een roodgekleurd netwerk in Bijlage 2 het laatste, achterste, gedeelte. Ik heb met een door de NVWA verstrekte EEG maaswijdtemeter met een schaalverdeling van 11 tot en met 65 mm, de mazen steekproefsgewijs gemeten. Deze meting is door mij uitgevoerd conform het gestelde in het Reglement voor de binnenvisserij 1985 artikel 1 lid 1 onder b.
Ik zag dat de maaswijdte tussen 12 en 14 mm was. Ik zag dat deze fuiken een opzet hadden onder de 300 mazen. Ingevolge het Reglement voor de binnenvisserij 1985, Artikel 4 lid 2 is het verboden met de aalfuik te vissen, indien de maaswijdte kleiner is dan 20 mm tenzij in de buitenwand daarvan een aantal zuiver ronde ringetjes van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van tenminste 13 mm binnenwerks zijn geplaatst binnen 20 mazen achter de aanhechting van de laatste inkeling of de laatste hoepel aan de bovenzijde van de fuik. Dit aantal bedraagt bij 300 of minder mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels tenminste twee en bij meer dan 300 mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels tenminste vier.
Aangezien deze 20 aalfuiken in binnenwater waren aangetroffen, moeten deze zijn voorzien van twee zuiver ronde ringetjes per aalfuik. Ik zag dat deze ringen in deze 20 in beslaggenomen aalfuiken ontbraken. Ook waren er geen aanwijzingen in het netwerk te vinden dat deze ringen er in het verleden wel in hebben gezeten. Ik zag geen herstelde mazen in de aalfuiken zitten. Ik zag dat deze aalfuiken er netjes en verzorgd uitzagen. Ik zag dat deze aalfuiken bestemd en geschikt voor de vangst van aal of paling op bedrijfsmatig niveau.
4.
Een proces-verbaal van de politie Eenheid Rotterdam, Basisteam Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, nummer [proces-verbaalnummer 2] , opgemaakt en op 11 oktober 2015 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant] , voor zover inhoudende als de op 11 oktober 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de getuige
[naam BOA 1] :
Ik ben als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij het Zuid-Hollands Landschap te Delft.
Op 11 oktober 2015 heb ik kennis genomen van het proces-verbaal van verhoor (van verdachte [naam verdachte vennoot] ), voorzien van nummer [proces-verbaalnummer 3] . Ik was getuige van dit verhoor.
Naast (de inhoud van voormeld proces-verbaal van) genoemd verhoor zijn er door de verdachte [naam verdachte vennoot] (ook) andere zaken genoemd/besproken, die niet in het proces-verbaal van verhoor genoemd zijn, te weten:
* [naam verdachte vennoot] bevestigde dat de locatie waar verbalisant [naam verbalisant] de fuiken had aangetroffen ( [plaats delict] , komende vanaf de N214 gaande naar Giessenburg) dat hij daar zijn fuiken had geplaatst;
* [naam verdachte vennoot] gaf aan de ontheffing zodanig geïnterpreteerd te hebben, in het kader van het vangen van ondermaatse vis, dat hij fuiken kon gebruiken zonder ontsnappingsringen;
* [naam verdachte vennoot] bevestigde dat er 20 fuiken in de [plaats delict] stonden;
* [naam verdachte vennoot] verklaarde dat zijn opa al viste met dit soort fuiken en dat hij dat ook doet.
5.
Een proces-verbaal van de politie Eenheid Rotterdam, Basisteam Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, nummer [proces-verbaalnummer 3] , opgemaakt en op 1 september 2015 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam verbalisant] , voor zover inhoudende als de op 24 mei 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte [naam verdachte vennoot] , geboren op [geboortedatum vennoot] te [geboorteplaats vennoot] :
U vertelt mij dat u fuiken in de [plaats delict] in beslag genomen heeft. Deze fuiken zijn van mijn bedrijf waar ik mede-eigenaar van ben, te weten: [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] , [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] . Als beroepsvisser heb ik het recht om op de [plaats delict] te vissen met beroepstuig. Afgelopen vrijdag hebben we de fuiken in de [plaats delict] gezet. Deze fuiken zijn behoorlijk vies. Dat is bewust omdat je daarmee het beste de rivierkreeft kan vangen. Van het Ministerie hebben wij toestemming om voor onderzoek ondermaatse vis te vangen. Omdat we alle kreeften, ook ondermaatse, willen vangen voor onderzoek, worden er nu fuiken gebruikt zonder ringen aan de uiteinden. Hier is bewust voor gekozen.
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.

Bewijsmotivering

De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 steunt op de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring.
De inhoud van de bewijsmiddelen wordt daarbij telkens - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het betrekking heeft.

Nadere bewijsmotivering

Ten aanzien van het bewijs – waaronder het bewijs dat de verdachte rechtspersoon als pleger van de tenlastegelegde feiten kan worden aangemerkt – sluit de economische politierechter zich aan bij hetgeen de officier dienaangaande bij requisitoir heeft aangevoerd en naar welk hierboven weergegeven betoog hier verder kortheidshalve wordt verwezen.

Bewezenverklaring

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte vennootschap de tenlastegelegde feiten heeft begaan op die wijze dat
1.
zij, handelend onder de naam [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] , op 23 mei 2015 te Giessenburg (gemeente Giessenlanden), in de [plaats delict] , opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten paling (Anguilla anguilla), heeft gevangen ;
2.
zij, handelend onder de naam [handelsnaam 1 verdachte rechtspersoon] , in de periode van 22 mei 2015 tot en met 23 mei 2015 te Giessenburg (gemeente Giessenlanden), in een water gelegen in de [plaats delict] aldaar, met 20 aalfuiken met 300 of minder mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels, heeft gevist, terwijl de maaswijdte van genoemde fuiken (telkens) kleiner was dan 20 mm en in de buitenwand daarvan niet tenminste twee zuiver ronde ringetjes van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van tenminste 13 mm binnenwerks waren geplaatst binnen 20 mazen achter de aanhechting van de laatste inkeling of de laatste hoepel aan de bovenzijde van deze fuiken, in elk geval voldeden een of meer van die fuiken niet aan de eis(en) gesteld in artikel 4 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985.

Kwalificaties

De bewezen feiten leveren op:
1.
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en faunawet (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
2.
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 16 van de Visserijwet 1963, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid feiten

De economische politierechter is met de officier van justitie, om redenen als door haar bij requisitoir uiteengezet, van oordeel dat de omstandigheid dat de Flora- en faunawet met ingang van 1 januari 2017 is vervallen, in het onderhavige geval geen rechtsgevolgen heeft voor de strafbaarheid of strafbedreiging van het onder 1. tenlastegelegde.
De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

De verdachte vennootschap is strafbaar.

Toegepaste wetsartikelen:

de artikelen 1, 14a, 14b, 14c, 23, 36b, 36c, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 4 en 9 van de Flora- en faunawet juncto artikel 3 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet;
artikel 16 van de Visserijwet 1963 juncto artikel 4 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;
de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
zoals deze bepalingen golden ten tijde van de bij dit vonnis bewezenverklaarde feiten.

Strafoplegging

Feit 1:

Geldboete van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro),

Feit 2:Geldboete van € 2.000,00 (tweeduizend euro),

met bevel dat van de geldboete van € 2.000,- (tweeduizend euro) een gedeelte, groot
€ 1.000,00 (duizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt.

Algemene voorwaarde

De veroordeelde vennootschap zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.

Motivering strafoplegging

De straffen die aan de verdachte vennootschap worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de draagkracht van de verdachte vennootschap.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte vennootschap drijft een onderneming en neemt als zodanig deel aan het economisch verkeer. Zij behoort dan ook op de hoogte te zijn van de ter zake van haar ondernemingsactiviteiten, in casu onder meer de visserij, geldende regelgeving.
Zij had door haar wederrechtelijke handelwijze financieel voordeel kunnen behalen ten opzichte van haar concurrenten die wel conform de geldende regelgeving handelen. Gelet op de concurrentieverhoudingen en in het licht van de feiten zijn de door de officier van justitie geëiste geldboetes passend.
De economische politierechter neemt daarbij in aanmerking dat uit het de verdachte vennootschap betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie volgt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Ook houdt de economische politierechter rekening gehouden met het feit dat de in beslaggenomen, en bij dit vonnis aan het verkeer te onttrekken, fuiken een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Voorts houdt de economische politierechter rekening met de feitelijke samenhang tussen beide feiten en de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ongeveer vier maanden is overschreden.

Inbeslaggenomen voorwerpen

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen 20 en 5 visfuiken, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, onder nummer [beslagnummer] .
De inbeslaggenomen fuiken worden onttrokken aan het verkeer, op de grond dat dit voorwerpen betreft met behulp waarvan de feiten zijn begaan en die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bijkomende beslissing
Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte vennootschap wordt daarvan vrijgesproken.
_________________________________________________________________________
De economische politierechtergeeft aan de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap kennis dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op het recht om op de terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de economische politierechter en de griffier.