ECLI:NL:RBROT:2017:10322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
10/701162-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis na bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 2 september 2017 in Rotterdam een bedreiging heeft geuit met een mes en vernielingen heeft gepleegd. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was in een psychiatrisch centrum, werd bijgestaan door zijn raadsman A.H.J. Strak. De officier van justitie, mr. D. van Zetten, eiste onder andere een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een psychiatrische plaatsing voor maximaal één jaar op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar is, omdat de feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor de duur van één jaar wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding van € 135,- aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] werd toegewezen, terwijl de vordering van [naam slijterij] werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast, waaronder artikel 37, dat betrekking heeft op de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn geestelijke toestand en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701162-17
Datum uitspraak: 22 december 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, locatie Penitentiair Psychiatrisch Centrum,
raadsman A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader;
  • plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor maximaal 1 jaar op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1. Daartoe is betoogd dat de aangever, noch de getuigen bij het arriveren van de politie ter plaatse hebben verklaard over de bedreiging met een mes en voorts geen mes is aangetroffen, zodat de overtuiging dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan ontbreekt. Subsidiair is verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het bewegen van het mes in de richting van [naam slachtoffer 1] of het in de richting van [naam slachtoffer 1] lopen met het mes.
4.1.2
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] heeft op 2 september 2017 aangifte gedaan van bedreiging. Uit de aangifte volgt dat – nadat aangever zijn auto rond 02:45 uur op de [plaats delict] te Rotterdam had geparkeerd – er een woordenwisseling is ontstaan met de verdachte over door de verdachte ervaren overlast. Aangever heeft verklaard dat de verdachte op enig moment een mes uit zijn broekzak pakte en dat aangever en zijn collega vervolgens van zich af zijn gaan schoppen en de slijterij (waar zij werkzaam waren) in zijn gevlucht. Ook de collega van aangever – [naam slachtoffer 2] – heeft verklaard dat de verdachte eerst op hen af kwam rennen en vervolgens een mes tevoorschijn haalde.
Getuige [naam getuige] , die op zijn balkon stond en goed zicht had op het incident, heeft eveneens verklaard dat de jongen (waarvan later is vastgesteld dat het de verdachte is) een mes in zijn handen had, deze in de richting van de medewerkers van de slijterij bewoog en op hen afliep. Ook heeft hij de medewerkers van de slijterij horen roepen dat de verdachte het mes weg moest doen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig maar ook overtuigend bewezen dat de verdachte een mes heeft getoond aan aangever, dit in de richting van aangever heeft bewogen en op hem af is gelopen, en hem aldus heeft bedreigd. De omstandigheid dat aangever en de getuigen bij het ter plaatse komen van de verbalisanten niet hebben gemeld, doet daar niet aan af, te meer nu [naam slachtoffer 1] in zijn aangifte verklaart dat hij 112 heeft gebeld en uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten af zijn gegaan op een melding dat iemand bedreigd zou worden met een mes. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 02 september 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes te tonen en een mes in de richting van die [naam slachtoffer 1] te bewegen en met een mes in zijn hand in de richting van die [naam slachtoffer 1] te lopen;
2.
hij op 02 september 2017 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit en een rolluik, geheel of ten dele toebehorende aan slijterij " [naam slijterij] " en/of [naam slachtoffer 3]
, heeft vernield en/of beschadigd ;
3.
hij op 02 september 2017 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit van een auto (merk: Skoda, kleur: rood), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , heeft vernield .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte en de redenen die tot de maatregel hebben geleid

De strafbaarheid
Over verdachte is gerapporteerd door dr. L.H.W.M. Kaiser (psychiater) en
M.H. de Groot (psycholoog).
Uit het door dr. L.H.W.M. Kaiser over verdachte uitgebrachte rapport van 16 november 2017 komt onder meer het volgende naar voren:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een paranoïde psychose bij een schizofreniforme stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van paranoïde psychotische betrekkingswanen, die al langere tijd bestonden. Voor het gedeelte van het ten laste gelegde dat de betrokkene bevestigt, kan gezegd worden dat er een samenhang is tussen het ten laste gelegde en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, met name een schizofreniforme stoornis met een paranoïde psychotische toestand. Ten aanzien van het gedeelte van het ten laste gelegde dat door betrokkene wordt erkend, namelijk dat hij naar het slachtoffer toe is gegaan, kan gezegd worden dat dit voortkomt uit een paranoïde betrekkingswaan. Dit kan niet aan de betrokkene worden toegerekend. Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat door de betrokkene wordt ontkend, kan gezegd worden dat betrokkene in die periode in een psychotische toestand verkeerde zodat dit hem evenmin is toe te rekenen.
Psycholoog M.H. de Groot heeft in zijn rapport d.d. 14 november 2017 onder meer gerapporteerd dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde psychotische stoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en heeft het gedrag van betrokkene zodanig beïnvloed dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden.
Ten gevolge van de ongespecificeerde psychotische stoornis waande betrokkene overlast te hebben van zijn buren, maar ook van mensen op straat. Betrokkene had het idee dat men bewust lawaai maakte om hem het teven zuur te maken. Toen hij hier weer last van had is hij verhaal gaan halen en hij ging navraag doen bij iemand die in zijn ogen regelmatig lawaai maakte (en zijn auto vlakbij de woning van betrokkene parkeerde). Betrokkene meende dat hij geen erkenning kreeg voor de last die hij ondervond, waarna de ten laste gelegde feiten plaats vonden. Het handelen van betrokkene was een rechtstreeks gevolg van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De psycholoog adviseert om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundigen, die de rechtbank volgt en tot de hare maakt, stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.
De maatregel
Vervolgens is de vraag aan de orde of al dan niet een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis aangewezen is.
De officier van justitie acht een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr noodzakelijk. Ze verwijst daarbij enerzijds naar de gedragsdeskundigen die beiden, ongeacht hun bekendheid met de afgegeven rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ, adviseren betrokkene te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr en anderzijds naar het benodigde beveiligingsniveau en de mogelijkheid tot het uitvoeren van een delict analyse in het kader van een strafrechtelijke plaatsing hetgeen een bijdrage moet leveren aan de vermindering van het recidiverisico.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 Sr achterwege moet blijven zodat de verdachte in het kader van de BOPZ geplaatst kan worden op de psychiatrische afdeling van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Een dergelijke plaatsing kan direct gerealiseerd worden, terwijl uit de rapportages blijkt dat slechts een laag tot matige beveiliging nodig is.
In het voormeld psychiatrisch rapport van L.H.W.M. Kaiser wordt in dit verband overwogen dat er een grote kans is dat betrokkene met mensen in zijn omgeving, waar hij zijn psychotische denken op richt, in problemen komt en dat hij daarop zal reageren vanuit zijn psychose als zijn psychose niet behandeld wordt.
De psycholoog M.H. de Groot acht de kans op recidive voor soortgelijke feiten duidelijk verhoogd, gelet op de psychotische stoornis en het zeer beperkte ziektebesef van betrokkene. Factoren die de recidivekans verder zouden verhogen zijn stress en een omgeving waar lawaai of rumoer aanwezig is.
Beide gedragsdeskundigen adviseren terwijl zij bekend zijn met de reeds afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de BOPZ, uitdrukkelijk een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Zij achten beide opname in een FPA geïndiceerd, waarbij de psychiater benadrukt dat aldaar een delict analyse zou moeten plaatsvinden.
Gelet op het door de gedragsdeskundigen omschreven recidiverisico, het zeer beperkte ziektebesef van de verdachte, zijn weerzin tegen medicatie, de benodigdheid van beveiliging en de geadviseerde delict analyse welke in het kader van plaatsing op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een FPA kan worden geboden, ziet de rechtbank in een plaatsing op grond van de rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ geen alternatief dat dezelfde steun en structuur aan de verdachte zal bieden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar passend en geboden is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, zoals neergelegd in artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- de feiten kunnen verdachte niet worden toegerekend vanwege die stoornis;
- verdachte is een gevaar voor anderen of goederen.

7.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam benadeelde 1] , voor een bedrag van € 500,- aan materiële schade in verband met het onder 3 ten laste gelegde feit en € 200,- aan immateriële schade, in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit;
  • [naam slijterij] , vertegenwoordigd door [naam benadeelde 2] , voor een bedrag van € 7125,78 aan materiële schade, in verband met het onder 2 ten laste gelegde feit.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat de schade die ziet op het eigen risico en het wassen van de auto kan worden toegewezen. Onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij een vrije dag heeft moeten opnemen voor het doen van de aangifte. Evenmin is de immateriële schade onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de vordering van [naam slijterij] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van [naam benadeelde 1] slechts de schade van het eigen-risico voor vergoeding in aanmerking komt en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij [naam slijterij] , vertegenwoordigd door [naam benadeelde 2] , niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, welke schade bestaat uit het door de benadeelde partij betaalde eigen risico in verband met de vervanging van de autoruit. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 135,-toewijzen. De overige materiële schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ontbreekt een voldoende onderbouwing zodat de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
[naam slijterij]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 135,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
[naam benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij , te betalen een bedrag van
€ 135,- (zegge: honderdvijfendertig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
[naam benadeelde 2]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
mr. J. Bergen en mr. A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een mes te tonen en/of een mes in de richting van die [naam slachtoffer 1] te bewegen
en/of met een mes in zijn hand in de richting van die [naam slachtoffer 1] te lopen;
2.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit en/of een rolluik en/of een deur, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan slijterij " [naam slijterij] " en/of [naam benadeelde 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar heeft gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 02 september 2017 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit van een auto (merk: Skoda, kleur: rood), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar heeft gemaakt.