ECLI:NL:RBROT:2017:10367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
10/691145-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorbereidingshandelingen

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft feiten die zich hebben afgespeeld in de periode van 14 tot en met 15 juli 2015, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de verkoop en het vervoer van heroïne en cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 93 dagen, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 90 dagen, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die duiden op betrokkenheid bij de drugshandel. Dit werd onderbouwd door observaties van de politie en sms-berichten tussen de verdachte en medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van ongeveer 118,2 gram heroïne en 1,5 gram cocaïne, evenals voorbereidingshandelingen met 106,2 gram coffeïne.

De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving werden ook in aanmerking genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691145-15
Datum uitspraak: 22 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 oktober 2015, 22 december 2016 en 8 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 93 (drieënnegentig) dagen met aftrek van voorarrest;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde feiten aanwezig is. Volgens de raadsman is de verdachte gevraagd om reparaties te verrichten aan de auto waar later drugs in werden aangetroffen en blijkt uit niets dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de handel in de aangetroffen verdovende middelen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verklaring van de verdachte dat hem is gevraagd de auto te repareren, steun vindt in de observatie zoals deze door de verbalisanten is verricht. Voorts stelt de verdediging dat de verklaringen van getuige [naam medeverdachte 1] niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van [naam medeverdachte 1] dermate inconsistent en wisselend dat deze getuige onbetrouwbaar moet worden geacht.
4.1.2.
Beoordeling
[naam medeverdachte 1] is op 14 juli 2015 samen met [naam medeverdachte 2] van Frankrijk naar Nederland gereden. Onderweg wordt vanaf de telefoon van [naam medeverdachte 1] een sms-bericht verzonden naar de telefoon van de verdachte waarin [naam medeverdachte 1] aankondigt dat ze onderweg zijn en vraagt of ze langs kunnen komen. Vanaf de telefoon van de verdachte wordt vervolgens naar [naam medeverdachte 1] een tekstbericht verzonden met het adres [adres] te Rotterdam.
Die avond zijn ambtenaren van politie aan het observeren bij [naam medeverdachte 3] . Zij zien [naam medeverdachte 3] , de verdachte en twee onbekende mannen die later [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] blijken te zijn. Met de Opel Corsa van [naam medeverdachte 3] rijden de heren naar een Renault Clio waar handelingen worden verricht onder de motorkap. Uiteindelijk rijden alle vier de heren weer weg in de Opel Corsa.
Later die avond komen er sms-berichten binnen op de telefoon van [naam medeverdachte 1] , afkomstig van “ [naam] ”, kennelijk van de eigenaar/eigenaresse van de Renault Clio waarmee [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar Nederland waren gekomen. [naam] vraagt wat er aan de hand is, waar zijn/haar auto is en of ze al op de terugreis zijn.
Op 15 juli 2015 wordt vroeg in de ochtend een sms-bericht verzonden van [naam medeverdachte 1] naar de telefoon van de verdachte dat ze klaar zijn en op hun wachten. Ook vanaf de telefoon van [naam medeverdachte 2] wordt die ochtend een sms-bericht verzonden naar de telefoon van de verdachte.
De vier heren worden die dag weer geobserveerd door de politie. Gezien wordt dat wederom wordt gesleuteld aan de Renault Clio van de [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Op diverse momenten rijden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] met de Renault Clio achter de Opel Corsa van [naam medeverdachte 3] en de verdachte aan. In de middag zien de observanten dat de Renault Clio naast de Opel Corsa parkeerde en de achterklep van beide auto’s werd opengedaan. Zij zien [naam medeverdachte 3] , de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ter hoogte van de linker achterzijde van de Renault Clio staan en verdachten de heren ervan dat zij de Renault Clio aan het prepareren waren voor het vervoer van verdovende middelen naar het buitenland. De 4 heren worden daarop aangehouden en de Renault Clio wordt doorzocht. Achter beide achterlichten wordt een worstvormige wikkel aangetroffen. In één daarvan blijkt heroïne te zitten, in de ander coffeïne en paracetamol. In de fouillering van [naam medeverdachte 1] wordt een kleine hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar Nederland waren gereden om drugs te kopen bij de reeds bij hen bekende verdachte. Dat zij de verdachte al kenden blijkt niet alleen uit de op 14 juli 2015 verzonden sms, maar ook uit eerdere contacten tussen het telefoonnummers van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] enerzijds en het telefoonnummer van de verdachte anderzijds. Uit de observaties, waarbij ook het sleutelen aan de Renault Clio werd waargenomen, en de berichten van en naar “ [naam] ” blijkt dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] autopech kregen, waardoor hun reis langer duurde dan verwacht.
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van de drugs. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van [naam medeverdachte 1] niet onbetrouwbaar. Weliswaar verklaart [naam medeverdachte 1] wisselend over zijn bekendheid met de verdachte en [naam medeverdachte 3] , alsmede de wijze en het moment waarop hij hen heeft ontmoet, maar over de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van de drugs, is [naam medeverdachte 1] consequent. Uit zijn verklaring volgt dat er drie Marokkanen betrokken waren bij de verkoop van drugs, waarbij de oudste de leiding leek te hebben. Uit zijn verklaring blijkt dat hij met “de oude Marokkaan” doelt op de verdachte. Of het dan ook deze oude Marokkaan was die aan [naam medeverdachte 1] de drugs overhandigde, of dat het een jongere Marokkaan was die er door de oudere Marokkaan bij werd gehaald, is voor de betrokkenheid van de oude Marokkaan niet relevant.
Dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van drugs wordt ondersteund door de omstandigheid dat met zowel de telefoon van [naam medeverdachte 1] als die van [naam medeverdachte 2] contact is gezocht met een van de telefoons van de verdachte. De verdachte heeft over die telefoon bij de politie expliciet verklaard dat het bij die telefoon behorende telefoonnummer zijn telefoonnummer is. Tijdens de zitting is door de verdachte aangevoerd dat de telefoon feitelijk door de bestuurder [naam medeverdachte 3] werd gebruikt en dit blijkt uit de omstandigheid dat de auto werd gevonden in de auto van [naam medeverdachte 3] . Afgezien van de omstandigheid dat uit het dossier niet is gebleken dat de telefoon in de auto van [naam medeverdachte 3] is aangetroffen, blijkt uit de observaties dat de verdachte vrijwel steeds als bijrijder aanwezig was in de auto van [naam medeverdachte 3] . De enkele aanwezigheid van de telefoon in de auto van [naam medeverdachte 3] doet daarmee niet af aan de betrokkenheid van de verdachte.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 118,2 gram heroïne en 1,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen ongeveer 106,2 gram coffeïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd was tot het plegen van dat feit;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 4 van de Opiumwet;
2.
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een hoeveelheid van 118,2 gram heroïne en 1,5 gram cocaïne verkocht aan afnemers uit het buitenland.
Met het ook aanwezig hebben van 106,2 gram versnijdingsmiddel (coffeïne) heeft de verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de bereiding of bewerking van (hard)drugs en de uitvoer daarvan.
De handel in drugs en de verspreiding daarvan hebben veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Bovendien kleven er aan het gebruik van verdovende middelen veel risico's voor de volksgezondheid. Kennelijk heeft de verdachte zich ten koste van anderen laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. De handel in drugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt rekening met het feit dat eerdere veroordelingen ter zake van de Opiumwet van meer dan vijf jaren geleden dateren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 15 juli 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. De feiten zijn inmiddels ruim twee jaar geleden gepleegd. Dit tijdsverloop wordt door de rechtbank dan ook in straf verminderende zin meegenomen bij de bepaling van de straf. In dat kader volgt de rechtbank de officier van justitie op het punt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, geenszins passend meer is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
mrs. A.J.L.M. van der Wildt en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 15 juli 2015, in elk geval in of omstreeks de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 118,2 gram heroïne en/of 1,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 juli 2015, in elk geval in of omstreeks de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 106,2 gram coffeïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);