Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft feiten die zich hebben afgespeeld in de periode van 14 tot en met 15 juli 2015, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de verkoop en het vervoer van heroïne en cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 93 dagen, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 90 dagen, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die duiden op betrokkenheid bij de drugshandel. Dit werd onderbouwd door observaties van de politie en sms-berichten tussen de verdachte en medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van ongeveer 118,2 gram heroïne en 1,5 gram cocaïne, evenals voorbereidingshandelingen met 106,2 gram coffeïne.
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving werden ook in aanmerking genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.