ECLI:NL:RBROT:2017:10369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
10/690237-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en vals geld: Vonnis van de rechtbank Rotterdam

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en het in voorraad hebben van vals geld. De verdachte, geboren in [geboorteland verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen, met name de herkenningen door verbalisanten op camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat deze herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen, wat leidde tot vrijspraak voor het eerste feit. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de feiten 2 en 3, waarbij hij op 14 juli 2017 samen met anderen 100 euro heeft gestolen en op 28 augustus 2017 762 valse bankbiljetten in voorraad had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en diverse reclasseringsvoorwaarden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690237-17
Datum uitspraak: 22 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, waaronder de verplichting zich te melden, zich ambulant te laten behandelen en zich in te spannen voor het zoeken van een geschikte huisvesting, een dagbesteding en stabilisatie van zijn financiën;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft hij onder meer betoogd dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs zijn.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onbetrouwbaar zijn.
4.1.3.
Beoordeling
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben gerelateerd dat zij de persoon op de camerabeelden herkennen als de verdachte. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal opgemaakt door wijkagent [naam wijkagent] , die de verdachte niet op de beelden herkent.
De rechtbank overweegt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook indien deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt temeer bij gebrek aan andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte ondersteunen. Zij overweegt voorts dat voor de betrouwbaarheid van een herkenning van belang is of deze heeft plaatsgevonden op basis van duidelijke beelden en specifieke onderscheidende persoonskenmerken. Tevens is van belang in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de herkende persoon elkaar hebben getroffen.
In onderhavige zaak hebben de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , elk afzonderlijk, zonder nadere onderbouwing geverbaliseerd dat zij de persoon met het camouflagepak die zich in het portiek beweegt, herkennen als de verdachte. Zij hebben beiden op geen enkele wijze beschreven wanneer en waar zij de verdachte eerder hebben getroffen, noch beschreven op basis van welke specifieke kenmerken zij hem herkennen. Daar komt bij dat verbalisant [naam verbalisant 3] expliciet beschrijft wat zijn rol in de wijk is, dat hij op basis daarvan ambtshalve bekend is met de bewoners van de woning van de verdachte, dat deze bewoners deel uitmaken van een criminele groep, dat hij de afgelopen maanden meerdere keren contact heeft gehad met de personen die deel uitmaken van die criminele groep en hij deze personen een brief heeft uitgereikt betreffende de deelname aan de criminele groep. Deze verbalisant herkent meerdere personen op de beelden, maar - kennelijk - niet de verdachte, die hij in zijn proces-verbaal aanduid als ‘de man met het camouflagepak’.
De rechtbank acht de herkenningen door de 2 hiervoor genoemde verbalisanten daarom onvoldoende betrouwbaar om te bezigen voor het bewijs.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
Feit 2: [naam zaak]
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is door de raadsman vrijspraak bepleit aangezien in zijn optiek in onderhavige zaak sprake is van een poging in plaats van een voltooid delict. Volgens de verdediging wordt de enkele stelling van de aangever dat 100 euro bij hem is weggenomen, niet ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. Nu een poging niet ten laste is gelegd, dient volgens de raadsman vrijspraak voor dit feit te volgen.
Feit 3: vals geld
Ook ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit de verdachte vrij te spreken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het oogmerk bij de verdachte ontbrak om de biljetten daadwerkelijk, als vervalst, uit te geven. Dit standpunt zou volgens de raadsman ondersteund worden door het feit dat de verdachte over de valse biljetten heeft verklaard dat hij deze al een tijd geleden zelf heeft gemaakt en er daarna niks meer mee heeft gedaan. Het geld is bovendien kennelijk zo evident vals dat het ook niet geschikt is om uit te geven.
4.2.2.
Beoordeling
Feit 2: [naam zaak]
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan een straatroof die tezamen met mededaders is gepleegd. Uit de camerabeelden blijkt evident dat een persoon, die later als de verdachte wordt herkend, een wezenlijke bijdrage aan de beroving levert door de aangever in te sluiten met zijn mededaders en door later aan de tas van de aangever te trekken. Uit niets blijkt dat, zoals volgens eigen zeggen, hij de aangever slechts heeft aangesproken omdat hij nog geld zou krijgen van de vriend van de aangever.
Tevens blijkt uit de camerabeelden evident dat er wel degelijk iets van de aangever wordt weggenomen nadat deze op de grond terecht is gekomen. De desbetreffende camerabeelden vinden steun in de aangifte waaruit blijkt dat de aangever zegt dat er 100 euro van hem is gestolen. Het verweer van de raadsman dat het in onderhavige zaak een poging betreft, wordt in verband met het voorgaande dan ook verworpen.
Feit 3: vals geld
Op twee plaatsen waar de verdachte veelvuldig verbleef, is een groot aantal valse bankbiljetten aangetroffen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze briefjes in het verleden in zijn jeugd - al dan niet samen met een vriend - heeft gedrukt en heeft (ook al bij de politie) verklaard dat hij er vroeger een kick van kreeg om bij zoveel mogelijk winkels de biljetten in te leveren. Gelet op deze verklaringen en de omstandigheid dat de briefjes nu bij hem thuis en zijn moeder zijn aangetroffen, concludeert de rechtbank dat de verdachte de aanzienlijke hoeveelheid briefjes over een langere periode, op meerdere adressen, heeft bewaard. Nu de verdachte heeft verklaard dat hij ze in het verleden heeft uitgegeven, heeft de rechtbank geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de verdachte deze valse biljetten in de toekomst niet meer zal uitgeven. Het verweer omtrent het ontbreken van een oogmerk wordt dan ook verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 14 juli 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen 100 euro, geheel toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het - zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en - beetpakken en vasthouden van een tas in de handen van die [naam slachtoffer 1] en - vervolgens (met kracht) rukken en trekken aan voornoemde tas in de handen van die [naam slachtoffer 1]
endie [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens openritsen van voornoemde tas en vervolgens wegnemen van 100 euro uit deze tas;
3.
hij op 28 augustus 2017 te Rotterdam, opzettelijk 762 stuks bankbiljetten van 50 euro, die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
3.
bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt en vervalst, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan straatroof door met geweld en in vereniging met anderen geld van de aangever te stelen. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat het gebruikte geweld niet heel heftig is, nu het fysieke geweld uitsluitend op de tas gericht is geweest. Dat betekent niet dat het geen ernstig feit is. Aangever stond immers nietsvermoedend bij een vriend voor de deur, toen hij ineens intimiderend en vervolgens gewelddadig benaderd werd door de verdachte en zijn mededaders. De verdachte heeft samen met anderen aan de tas van de aangever getrokken. De aangever is vervolgens ook ten val gekomen. Daarna bleven de verdachte en zijn mededaders aan de tas trekken, waarna uiteindelijk geld bij de aangever is weggenomen. Het spreekt voor zich dat de aangever erg geschrokken is van het voorval en dat hij zich erg geïntimideerd heeft gevoeld.
De aangever is door de verdachte en zijn mededaders aangevallen en beroofd. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De verdachte en zijn mededaders hebben hiervoor geen oog gehad.
Daarnaast heeft de verdachte op twee verschillende adressen 762 valse bankbiljetten in voorraad gehad. Dit is een ergerlijk en ernstig feit. Het in bezit hebben van een dergelijk grote hoeveelheid valse bankbiljetten schaadt het vertrouwen dat door de samenleving in geld moet kunnen worden gesteld en het in circulatie brengen van vals geld is ontwrichtend voor de (financiële) economie en duperend voor de ontvanger daarvan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit als onder 2 bewezen is verklaard. De rechtbank neemt dit tot op zekere hoogte - gezien het tijdsverloop sindsdien - in zijn nadeel mee bij het bepalen van de straf.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 november 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in 2008 veroordeeld voor een overval en heeft twee jaar onder toezicht gestaan van de Willem Schrikker Groep. Daarnaast was er destijds sprake van een ondertoezichtstelling. De verdachte verbleef in een internaat en er werd gesproken over een positieve ontwikkeling. Door de reclassering worden op de onderzochte leefgebieden meerdere problemen gezien. De verdachte heeft volgens de reclassering geen zinvolle dagbesteding, lijkt over een negatief sociaal netwerk te beschikken en woont bovendien samen met zijn broer hetgeen niet wenselijk wordt geacht. De verdachte lijkt negatief beïnvloed te worden door zijn broer en samen veroorzaken zij veel overlast in de buurt. Volgens de reclassering heeft de verdachte een bewogen jeugd achter de rug hetgeen invloed zou hebben op zijn huidige leven. Zowel zijn vader als zijn halfbroer zijn doodgeschoten op Curaçao en met name met de dood van zijn vader heeft de verdachte het moeilijk. De verdachte heeft hier echter nooit hulp voor gezocht en lijkt dit ook niet te willen. In 2008 is vastgesteld dat er sprake is van laag zwakbegaafdheid, gedragsproblematiek en persoonlijke problematiek. Volgens de reclassering dient te worden onderzocht in hoeverre hier momenteel nog sprake van is. Gelet op onderhavige feiten heeft de reclassering hier echter wel de nodige aanwijzingen voor. De aanwezigheid van de moeder wordt door de reclassering als positieve factor in het leven van de verdachte gezien. Hij zou goed met haar kunnen praten en bovendien regelt zij zijn financiën.
Gezien de problemen op meerdere leefgebieden wordt de kans op recidive als hoog beschouwd.
De reclassering adviseert de rechtbank om bij een bewezenverklaring, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbinnen de verdachte een persoonlijkheidsonderzoek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling zal ondergaan bij de Waag of een soortgelijke instelling. Voorts acht de reclassering het nodig dat de verdachte praktische ondersteuning op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding krijgt en dat er oog is voor zijn sociaal netwerk en softdrugsgebruik.
7.4.
Standpunt officier van justitie
In aanvulling op zijn eis heeft de officier van justitie betoogd dat het opleggen van een locatiegebod met elektronisch toezicht niet nodig is. Oplegging van deze door de reclassering geadviseerde voorwaarde is praktisch ook lastig uitvoerbaar, omdat op dit moment onduidelijk is hoe lang en waar de verdachte zal wonen. Ook het door reclassering geadviseerde contactverbod wordt door de officier van justitie niet passend geacht, aangezien het juist medeverdachten zijn die contact zoeken met de verdachte en de verdachte niet goed in staat is om dit contact af te houden.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voor het in voorraad hebben of uitgeven van een dergelijke hoeveelheid vals geld als die bij de verdachte is aangetroffen, is een gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden niet uitzonderlijk.
De rechtbank volgt de officier van justitie ten aanzien van zijn standpunt dat de verdachte zeer gebaat is bij begeleiding en ondersteuning vanuit de reclassering en zal daarom een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen met bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat een uitsluitend voorwaardelijke straf geen recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en legt zij daarom tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 650,- aan materiële schade en een vergoeding van € 10.700,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering ten aanzien van zowel het materiele als het immateriële deel van de schade.
Ondanks dat een deugdelijke onderbouwing onderbreekt, stelt de officier van justitie dat vergoeding van de materiele schade ter hoogte van € 450,- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar is. De immateriële schade is om voornoemde reden volgens de officier van justitie toewijsbaar voor een bedrag ter hoogte van € 1.500,-. Voor het overige dient de vordering volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt - in het verlengde van de door hem bepleite integrale vrijspraak - dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren aangezien deze volgens hem niet is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank de vordering toewijzen, het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, , 47, 57, 209 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden:
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan onderzoek naar zijn persoon en zal zich - indien zulks voortvloeit uit voornoemd onderzoek - onder ambulante behandeling stellen voor zijn problematiek bij de forensische polikliniek “De Waag” of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar worden gegeven;
3. de veroordeelde zal, onder begeleiding van de reclassering, inspanningen verrichten voor wat het zoeken van een geschikte huisvesting betreft;
4. de veroordeelde heeft, onder begeleiding van de reclassering, de inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
5. de veroordeelde heeft, onder begeleiding van de reclassering, een inspanningsverplichting om zijn financiën te stabiliseren.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. A.J.L.M. van der Wildt en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2017 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee (gouden) ringen en/of een horloge, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - achtervolgen van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of - opdringen aan die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of - (daarbij) aan die [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden: "Doe je ringen af", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of - (met kracht) beetpakken en/of vasthouden van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of - (met kracht) op/tegen/naar de grond gooien en/of duwen van die [naam slachtoffer 2] en/of - (met kracht) rukken/trekken van voornoemde (gouden) ringen van de vingers van die [naam slachtoffer 2] en/of - (met kracht) slaan in/op/tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 2] en/of - (met kracht) slaan/stompen en/of schoppen/trappen op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 3] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal ten val is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2017 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en/of - beetpakken en/of vasthouden van een tas in de handen van die [naam slachtoffer 1] en/of - (vervolgens) (met kracht) rukken en/of trekken aan voornoemde tas in de handen van die [naam slachtoffer 1] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of - (daarbij) (vervolgens) openritsen van voornoemde tas en/of (vervolgens) wegnemen van 100 euro (2 x 50 euro) uit deze tas;.
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te Rotterdam, opzettelijk 762 stuks, althans een of meer bankbiljetten van 50 euro, die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.