ECLI:NL:RBROT:2017:10379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
C/10/540299 / KG ZA 17-1308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over notariële leningsovereenkomst met verrekening van loon

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen de eiseressen, de besloten vennootschappen HOLDING B.V. en FINISH PROFILES B.V., een verbod op de executie van een notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012. De lening, ter waarde van € 200.000,-, is aangegaan met [gedaagde], die tevens de vader van de moeder van de eiseressen is. De eiseressen stellen dat er een afspraak is gemaakt over de verrekening van het aan de moeder verschuldigde loon met de aflossing op de lening. De moeder heeft in de periode van oktober 2015 tot september 2017 een fictieve arbeidsovereenkomst gehad bij FINISH PROFILES B.V. en heeft in totaal € 98.101,65 aan loon ontvangen. De eiseressen betogen dat een bedrag van € 48.000,- mag worden verrekend met de lening, maar dat de rest van de lening nog openstaat. De gedaagde heeft executoriale beslagen gelegd op de bankrekeningen van de eiseressen, wat hen noopte tot het indienen van deze vordering.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende bewijs is dat er een overeenkomst tot verrekening is bereikt voor het bedrag van € 48.000,-. De vordering van de eiseressen wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde wordt veroordeeld om de executie van de lening te staken voor dit bedrag. De voorzieningenrechter wijst de vordering in reconventie van de gedaagde af, omdat de executie van het bedrag van € 125.000,- al onder conservatoir beslag staat. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/540299 / KG ZA 17-1308
Vonnis in kort geding van 15 december 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] HOLDING B.V.,
kantoor houdend te Purmerend,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINISH PROFILES B.V.,
kantoor houdend te Purmerend,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de Holding, FP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie in kort geding
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Holding en FP.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
De Holding is indirect aandeelhouder en bestuurder van FP. FP is een bedrijf dat
actief is op de markt van dak- en wandprofielen. FP heeft samen met de vader van [gedaagde] (hierna: de vader) enkele bedrijven opgezet in Bosnië.
2.2.
De Holding en FP hebben [gedaagde] een geldleningsovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een Nederlandse notariële akte van geldlening de dato 4 oktober 2012. In deze akte staat dat de Holding en FP uit hoofde van geldlening worden hoofdelijk een bedrag van € 200.000,- verschuldigd zijn aan [gedaagde] , dat de looptijd van de lening tot 30 november 2013 is en dat bij gebreke van aflossing op die datum een rente gelijk aan de wettelijke handelsrente verschuldigd is.
2.3.
De moeder van [gedaagde] (genaamd [persoon 1] , hierna: [de] moeder) heeft in de periode vanaf juni 2015 per e-mail gecorrespondeerd met de Holding en FP. Onderwerp van deze correspondentie was de overkomst van moeder naar Nederland om behandeld te worden tegen reumatische artritis en het (pro forma) in dienst treden als werknemer van moeder bij FP, zodat moeder verzekerd was voor haar ziektekosten in Nederland.
2.4.
Moeder is op enig moment naar Nederland gekomen en in dienst getreden van FP.
2.5.
FP heeft aan moeder een loon van € 3.200,- bruto per maand gedurende 24 maanden (de periode van oktober 2015 tot en met september 2017). Netto is dit loon in totaal over deze gehele periode € 98.101,65.
2.6.
Tussen FP en [gedaagde] is in de periode vanaf omstreeks april 2016 (e-mail) correspondentie gevoerd over verrekening van het aan moeder verschuldigde loon met de aflossing op de geldlening door de Holding en FP. In dit kader heeft [gedaagde] in een
e-mailbericht van 1 april 2016 aan [eiseres] onder meer medegedeeld:
“Dat wat [persoon 2] wilde dat we een [persoon 3] vast binden aan de machteging die ik heb dat gaat niet, moeten een zelfde machtiging maken en daar trekken we de loone van [persoon 1] af.
De notaris kan ons woensdag om 12 uur ontvangen, ik kom bij jouw op kantoor om 9 uur dat we dan nog een paar deteils bespreken.”
2.7.
[eiseres] (namens de Holding en FP) en [gedaagde] hebben op enig moment in april 2016 een bespreking gevoerd bij een notaris in Nederland. Onderwerp van deze bespreking was het opstellen van een nieuwe notariële akte betreffende de geldlening van € 200.000,- met daarin op te nemen verrekening van het aan moeder verschuldigde loon met de aflossing op de lening.
2.8.
De notaris heeft aantekeningen gemaakt van de bespreking. Daarin staat onder meer, samengevat:
- € 48.000,- is afgelost door verrekening van het aan moeder betaalde loon
- de geldlening bedraagt nog maar € 152.000,-
- afspraak: nieuwe geldlening maken € 152.000,- en opnemen dat € 48.000,- is afgelost.
2.9.
De notaris heeft naar aanleiding van de bespreking een conceptakte van geldlening opgesteld en deze per e-mailbericht van 14 april 2016 naar partijen gestuurd. In deze conceptakte staat, samengevat:
- dat de Holding en FP uit hoofde van aflossing op een geldlening € 200.000,- verschuldigd zijn aan [gedaagde] ,
- dat daarop inmiddels een bedrag van € 48.000,- is afgelost,
- dat er (dus) nog een bedrag van € 152.000,- open staat
- dat de aflossingstermijn wordt verlengd met drie jaar
- dat de geldlening renteloos is.
2.10.
Het is niet tot ondertekening van de conceptakte gekomen, ook niet nadat het notariskantoor bij e-mailbericht van 21 november 2016 partijen had herinnerd aan de reeds verzonden conceptakte, waarbij het notariskantoor aangaf gaarne te vernemen wanneer partijen (alsnog) tot ondertekening zouden willen overgaan.
2.11.
[gedaagde] heeft per deurwaardersexploot van 27 september 2017 aan de Holding en FP de terugbetaling van de geleende € 200.000,- doen aanzeggen, vermeerderd met wettelijke handelsrente ad € 69.355,63. Ook heeft [gedaagde] uit hoofde van de notariële akte executoriale beslagen doen leggen ten laste van FP. Deze beslagen hebben doel getroffen voor bedragen van:
- € 71.043,16 op de ABN AMRO bankrekening van de Holding en
- € 272.439,69 op de ABN AMRO bankrekening van FP.
Op de ABN AMRO bankrekening van FP rustte toen al een conservatoir beslag, gelegd door een derde genaamd A.S. [persoon 4] , voor een vordering begroot op € 125.000,-.
2.12.
ABN AMRO bank heeft de bedragen van € 71.043,16 en € 272.439,69 uitbetaald op de bankrekening van - beslagleggend - deurwaarderskantoor Groot en Evers te Amsterdam.
2.13.
De beslagleggende deurwaarder heeft bij e-mailbericht van 6 december 2017 onder meer het volgende medegedeeld aan de advocaat van de Holding en FP:
“De derdenbeslagene heeft de beslagen gelden reeds bevrijdend aan mij als innend gerechtsdeurwaarder afgedragen en ik houd naar mijn mening van de totale netto beslagopbrengst van € 272.379,15, voor alleen [gedaagde] € 147.379,15 onder mij en voor dit deel van de beslagopbrengst zijn geen andere beslagleggers en/of beperkt gerechtigden.
Indien u eerder een executiegeschil was gestart en het totale onder beslag vallende bedrag € 272.379,15 zich nog bij de derdenbeslagene had bevonden, had dit naar mijn mening (vermoedelijk) anders kunnen zijn, zie hiertoe 476 Rv.
Een restitutie risico en/of aansprakelijkheid voor schade kan mij dus niet aangaan en die wijs ik dus reeds voor nu en alsdan geheel af.
Het overige deel van de beslagopbrengst en aldus 125.000 EUR houd ik onder mij voor [gedaagde] , [persoon 4] en Finish Profiles (voor laatstgenoemde slechts als er een overschot is van de opbrengst nadat de executanten zijn uitbetaald), zie 480 Rv.”

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De Holding en FP vorderen in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.[gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de opdracht aan Groot & Evers Gerechtsdeunvaarders tot executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 in te trekken voor zover het gaat om het beroep van FP op verrekening van € 98.101,65 en/of het namens de heer A.S. [persoon 4] gelegde conservatoire beslag voor een bedrag van € 125.000,-;
II.[gedaagde] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 in de onder I. genoemde zin te staken en gestaakt te houden, totdat in een bodemprocedure over de verrekeningsbevoegdheid van FP en/of de vordering van de heer A.S. [persoon 4] in hoogste ressort is beslist;
III.één en ander op straffe van een dwangsom van € 223.101,65 indien de executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 wel doorgang vindt dan wel dat de executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 op andere wijze wordt voortgezet, althans een dwangsom die in goede justitie vastgesteld zal worden;
IV.met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de advocaat van eisers alsmede tot betaling van nakosten zijnde een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening van het ten deze te wijzen vonnis plaatsvindt, een bedrag van € 199,-.
De Holding en FP stellen daartoe het volgende.
3.2.
De vader van [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat hij recht had op meer geld uit hoofde van de zakelijke samenwerking met de Holding en FP. Toen is afgeproken dat de Holding en FP hem € 200.000,- zouden betalen. Betrokkenen hebben er om hen moverende redenen voor gekozen deze uitbetaling een aflossing op een geldlening te noemen in de notariële akte. Ten einde een beroep op verrekening tegenover de vader onmogelijk te maken is de notariële akte op naam van [gedaagde] , als zoon, gesteld. De executie is deels onterecht. De moeder is tijdelijk naar Nederland gekomen voor behandeling van haar rheumatische artritis waaraan zij al ongeveer 13 jaar lijdt. Afgesproken is dat de moeder zogenaamd tijdelijk als werknemer bij FP in dienst zou treden, zonder daadwerkelijk arbeid te verrichten, zodat zij adequaat zou zijn verzekerd. Er zou aan moeder loon worden uitbetaald voor deze ficitieve arbeidsovereenkomst. Afgesproken is dat dit loon (€ 98.101,65 in totaal) mocht worden afgetrokken van de € 200.000,- die aan [gedaagde] moesten worden uitbetaald. Bovendien mocht een bedrag van € 125.000,- sowieso niet aan de deurwaarder van [gedaagde] worden uitgekeerd omdat dit bedrag al was geblokkeerd door het conservatoire beslag dat [persoon 4] had doen leggen voor dit bedrag.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer in conventie, samengevat, het volgende aan:
- de onderhavige procedure is te laat ingesteld. de Holding en FP hadden ingevolge artikel 476 Rv. moeten opkomen tegen de beslagen voordat de ABN AMRO bank de beslagen bedragen afdroeg aan het deurwaarderskantoor;
- betwist wordt dat wilsovereenstemming is bereikt ten aanzien van verrekening van de aflossing op de geldlening met het loon van de moeder.
- voor zover wel mag worden verrekend, wordt de hoogte van het te verrekenen loon betwist.
3.4.
[gedaagde] vordert in (voorwaardelijke) reconventie dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de executie slechts zal schorsen voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag met als maximum € 98.101,65 zodat minimaal € 174.277,50 althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag mag worden geëxecuteerd door [gedaagde] ;
2. met veroordeling van de Holding en FP in de kosten van deze procedure in reconventie. daaronder nakosten ad € 131,- begrepen (zonder betekening) althans ad € 199,- (met betekening), met bepaling dat over deze proceskostenveroordeling wettelijke rente is verschuldigd indien deze niet binnen 10 dagen na het te wijzen vonnis is voldaan.
[gedaagde] stelt daartoe het volgende.
3.5.
Indien de vordering in conventie mocht worden toegewezen, dan resteert nog steeds een bedrag dat onbetwist is, van € 174.277,50 (€ 272.379,15 minus € 98.101,65). Dit bedrag is wel uitkeerbaar, zodat een voorziening in zoverre wel gerechtvaardigd is.
3.6.
De Holding en FP voeren verweer in reconventie.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen zijn gevestigd/ woonachtig in verschillende landen. De Nederlandse (voorzieningen) rechter is ambtshalve gehouden te toetsen of hem rechtsmacht toekomt dit geschil te behandelen.
4.2.
De Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012) is in dit geval niet van toepassing nu de onderhavige authentieke akte is verleden vóór 10 januari 2015 (art. 66 van de Herschikte EEX-Verordening). Daarom wordt beoordeeld wat de “oude” EEX-Verordening (Verordening (EU) nr. 44/2001), die in ieder geval temporeel toepasselijk is, in dit verband bepaalt.
4.3.
Ingevolge artikel 24 van de oude EEX-Verordening is het gerecht van de lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd, maar die regel geldt niet in het geval een andere rechter exclusief bevoegd is op grond van (het hierna te bespreken) artikel 22 van deze verordening.
4.4.
Voor de tenuitvoerlegging van
beslissingenis exclusief bevoegd het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging (art. 22 lid 5 oude EEX-Verordening). Voor zover dit artikel niet van toepassing mocht zijn omdat de executie in dit geval niet is gegrond op een gerechtelijke
beslissing, maar op een
authentieke aktevan de notaris, dan is de rechtsmacht van de Nederlandse rechter nog steeds gegeven, alsdan (alsnog) op grond van voormeld art. 24 (verschijning van gedaagde).
4.5.
Ingevolge artikel 438 lid 1 Rv. worden executiegeschillen over (onder meer) authentieke akten voor de rechtbank gebracht die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat tot het verkrijgen van een voorziening bij voorraad het geschil ook kan worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid van dit artikel bevoegde rechtbank. Onverminderd zijn overige bevoegdheden kan de voorzieningenrechter desgevorderd de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet. Hij kan beslagen, al of niet tegen zekerheidstelling, opheffen. Hij kan gedurende de executie herstel bevelen van verzuimde formaliteiten met bepaling welke op het verzuim gevolgde formaliteiten opnieuw moeten worden verricht en te wiens laste de kosten daarvan zullen komen. Hij kan bepalen dat een in het geding geroepen derde de voortzetting van de executie moet gedogen dan wel zijn medewerking daaraan moet verlenen, al dan niet tegen zekerheidstelling door de executant.
4.6.
Het verweer dat de onderhavige procedure te laat is ingesteld, faalt. Artikel 476 Rv. is hier niet toepasselijk. Dit artikel bevat (slechts) een regeling ten aanzien van een derde-beslagene voor de situatie nádat in dit vonnis besloten zou worden tot schorsing van de executie. Dat is hier niet aan de orde. Geen rechtsregel verbiedt de Holding en FP om in kort geding staking van executie te vorderen op de grondslag dat een verrekeningsrecht wordt miskend.
4.7.
Beoordeeld moet worden of voldoende aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat tussen de Holding en FP enerzijds en [gedaagde] anderzijds is overeengekomen dat het loon van de moeder mocht worden verrekend met het krachtens de geldlening af te lossen bedrag van € 200.000,-, en zo ja, in welke mate.
4.8.
Een overeenkomst komt tot stand door aanvaarding van een aanbod, dan wel indien aan de zijde van de Holding en FP sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen (dat mag worden verrekend) in de zin van artikel 3:35 BW. Dit artikel bepaalt: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat - deels - verrekening is overeengekomen, namelijk voor een bedrag van € 48.000,-. Het voorhanden zijnde bewijsmateriaal ondersteunt in voldoende mate de stelling van de Holding en FP dat in zoverre tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt, of althans in ieder geval dat de Holding en FP er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat [gedaagde] instemde met deze verrekening. [gedaagde] heeft desgevraagd ter zitting als volgt verklaard:
- het klopt dat partijen naar de notaris zijn gegaan om afspraken te maken over verrekening van het loon van moeder met aflossing op de lening;
- [gedaagde] stemde toen (nog wel) in met deze verrekening; [gedaagde] voelde dat hij een zekere verantwoordelijkheid had tegenover zijn moeder;
- toen [gedaagde] de conceptakte van de notaris onder ogen kreeg, was hij het niet eens met de inhoud, onder meer omdat daarin was opgenomen dat hij geen rentevergoeding kreeg;
- daarom heeft [gedaagde] besloten om niet tot ondertekening van de notariële akte over te gaan. Dit heeft hij ook medegedeeld aan de notaris en aan de Holding en FP.
4.10.
Met het (geciteerde) e-mailbericht van [gedaagde] , de inhoud van de conceptakte, de aantekeningen van de bespreking bij de notaris en de - niet voor tweeërlei uitleg vatbare - eigen verklaring van [gedaagde] ter zitting is voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] heeft ingestemd met verrekening. Als [gedaagde] later, toen hij de conceptakte ontving, spijt heeft gekregen van zijn reeds gegeven instemming met verrekening betekent dat nog niet dat geen overeenkomst tot verrekening tot stand is gekomen.
4.11.
Aan het oordeel doet niet af dat de conceptakte niet is ondertekend. Beslissend voor de vraag of aan de Holding en FP een verrekeningsrecht toekomt is slechts of te dien aanzien een overeenkomst tot stand is gekomen, niet of deze overeenkomst vervolgens ook is vastgelegd in een notariële akte. Het vastleggen van een overeenkomst in een notariële akte heeft weliswaar bewijsrechtelijke voordelen en levert bovendien een executoriale titel op, maar dit vastleggen is niet nodig om de - vormvrije - overeenkomst tot verrekening tot stand te laten komen.
4.12.
Volgens de Holding en FP mag er € 98.101,65 worden verrekend. De voorzieningenrechter acht op voorhand echter niet voldoende aannemelijk dat er meer dan € 48.000,- mag worden verrekend. Dit is het bedrag dat wordt genoemd zowel in de gespreksaantekeningen van de bespreking bij de notaris als in de conceptakte van de notaris. Er is geen, of althans onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden dat er op wijst dat er meer dan € 48.000,- mag worden verrekend.
4.13.
Een verbod tot executie is dus gerechtvaardigd voor een bedrag van € 48.000,-. In zoverre zal de vordering worden toegewezen.
4.14.
Niet beslist zal worden dat dit verbod geldt totdat in een bodemprocedure in hoogste ressort (dat wil zeggen: door het gerechtshof) zal zijn beslist. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal hebben te wijken voor het eventuele andersluidende oordeel van de bodemrechter, ook als dat oordeel niet door het gerechtshof maar door de rechtbank in eerste aanleg mocht worden gegeven. Een beslissing in kort geding dient volgens art. 257 Rv. te wijken voor het eventuele andersluidende oordeel van de bodemrechter.
4.15.
Wat betreft het bedrag van € 125.000,- waarvoor al conservatoir beslag was gelegd door een derde, wordt als volgt geoordeeld. De deurwaarder heeft in het (geciteerde)
e-mailbericht van 4 december 2017 aan de advocaat van de Holding en FP medegedeeld dat hij de € 125.000,- onder zich zal houden voor [gedaagde] , [persoon 4] en FP. Dit standpunt van de deurwaarder acht de voorzieningenrechter rechtens juist. In het systeem van de wet dient, indien zowel executoriaal als conservatoir beslag is gelegd op een geldbedrag, de deurwaarder die het (eerste) executoriale beslag heeft gelegd, het beslagen geld voor zover nodig onder zich te houden in afwachting van de vraag of het conservatoire beslag op (een deel van) dat geld een executoriaal beslag zal worden, waarna zal worden bezien aan wie welk deel van het door de deurwaarder geïncasseerde geld toekomt, zo nodig door het voeren van een rangregelingsprocedure. Nu er geen dreiging bestaat dat de € 125.000,- toch aan [gedaagde] zal worden uitgekeerd, is een voorziening op dat onderdeel niet nodig.
4.16.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 55.000,-. De dwangsomvordering ziet op twee verschillende (potentiële) overtredingen. De voorzieningenrechter tekent daarom, duidelijkheidshalve, aan dat maar één keer een bedrag van € 55.000,- kan worden verbeurd, ongeacht of sprake is van een of van twee overtredingen. De termijn vanaf wanneer de dwangsom zal worden verbeurd zal iets worden verlengd omdat de gevorderde termijn te krap voorkomt.
4.17.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld (het beroep op verrekening slaagt maar voor circa de helft) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
in reconventie
4.18.
Het oordeel in conventie, dat hier wordt overgenomen, houdt in dat voor een bedrag van € 48.000,- niet mag worden geëxecuteerd. Dit oordeel houdt logischerwijs in dat voor het overige (in beginsel) wel mag worden geëxecuteerd. In zoverre is een beslissing hieromtrent onnodig.
Voor zover [gedaagde] met zijn vordering in reconventie (mede) beoogt te bewerkstelligen dat de deurwaarder hem ook alvast het genoemde bedrag van € 125.000,- mag uitkeren is de vordering onterecht, gelet op het in conventie gegeven oordeel dat de deurwaarder dit bedrag voorlopig onder zich moet houden.
4.19.
De vordering in reconventie zal dus worden afgewezen. De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil, zodat een proceskostenveroordeling achterwege kan blijven.
4.20.
Duidelijkheidshalve tekent de voorzieningenrechter aan dat het in dit vonnis gegeven oordeel impliceert dat de onder de executoriale beslagen aan de deurwaarder uitgekeerde bedragen aan [gedaagde] kunnen worden uitbetaald met uitzondering van het bedrag van € 48.000,- (dat terugbetaald moeten worden aan de Holding en/ of FP) en van het bedrag van € 125.000,- dat voorlopig onder de deurwaarder moet blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de
opdracht aan Groot & Evers Gerechtsdeunvaarders tot executie van de notariële
leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 in te trekken voor zover het gaat om het beroep
van FP op verrekening van € 48.000,-,
5.2.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de executie
van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 in de onder I. genoemde zin te
staken en gestaakt te houden, totdat in een bodemprocedure over de verrekeningsbevoegdheid van FP is beslist,
5.3.
één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van een dwangsom van
€ 55.000,- indien de executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober
2012 wel doorgang vindt ten aanzien van de € 48.000 dan wel dat de executie van de notariële leningsovereenkomst van 4 oktober 2012 op andere wijze wordt voortgezet ten aanzien van de € 48.000,-,
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
2517/1729