ECLI:NL:RBROT:2017:10855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
C/10/537668 / KG ZA 17-1182
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen asbestsaneerbedrijf en vastgoedonderhoudsbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Steenbruggen Milieutechniek B.V. en Kloet Vlaardingen B.V. Steenbruggen, een bedrijf gespecialiseerd in asbestsanering, vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door Kloet was gelegd. Kloet had het beslag gelegd ter verzekering van verhaal van een vordering tot schadevergoeding, die voortvloeide uit een asbestbesmetting tijdens werkzaamheden aan een flatgebouw. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Kloet ondeugdelijk was, omdat Kloet niet had voldaan aan de instructies van Steenbruggen en R.E.C. bij de sanering van asbesthoudende materialen. De rechtbank concludeerde dat het belang van Steenbruggen bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van Kloet bij handhaving daarvan. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven en Kloet veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/537668 / KG ZA 17-1182
Vonnis in kort geding van 17 november 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEENBRUGGEN MILIEUTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
advocaat mr. R. van Veen te Rhoon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLOET VLAARDINGEN B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. F.G. Horsting te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Steenbruggen en Kloet genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 november 2017, met producties 1 tot en met 14;
  • de aanvullende producties 15 tot en met 23;
  • de producties 1 tot en met 8 van Kloet;
  • de mondelinge behandeling op 10 november 2017;
  • de pleitnota van Steenbruggen;
  • de pleitnota van Kloet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Steenbruggen is een in asbestsanering gespecialiseerd en SC530 gecertificeerd bedrijf.
2.2.
Kloet houdt zich bezig met het (doen) uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van vastgoedonderhoud en vastgoedinrichting.
2.3.
In 2015 heeft woningverhuurder Woonbron Kloet opdracht gegeven om onderhoudswerkzaamheden te verrichten in flatgebouw De Kulk in Rotterdam (hierna: De Kulk).
2.4.
Onderdeel van die werkzaamheden betrof het verwijderen van asbest, waarvoor Steenbruggen werd ingeschakeld.
2.5.
Door inventarisatiebureau AM&P Milieu B.V. (hierna: AM&P) is een asbestinventarisatie uitgevoerd. In het (aanvullende) rapport van AM&P van 24 september 2015 staat onder andere:
4.3
Asbestinventarisatie, conclusie en aanbevelingen
(…)
Bron B05
Beglazingskit
Vindplaats
Gevels, alle ruiten met dubbel glas in voor- en achtergevel
Monsternummer
AMP007: 2-5% Chrysotiel
(…)
Omstandigheden en voorwaarden
Het betreft een open lucht situatie
In het verleden zijn de ruiten vervangen, hierbij is de kit niet gesaneerd. In de sponning is bevindt zich restanten kit. De kwantiteit is daarom lastig in te schatten. Bij iedere vervanging van dubbel glas in het gebouw dient rekening gehouden te worden met restanten asbesthoudende kit.
Risicoklasse 1 is van toepassing indien het (of een gedeelte van) het kozijn als geheel wordt verwijderd waarbij geen bewerking aan het asbesthoudend materiaal plaatsvindt. Wij adviseren de sanering uit te laten voeren door een SC530 gecertificeerd bedrijf.
Risicoklasse 2: de sanering dient uitgevoerd te worden door een SC530 gecertificeerd bedrijf.
2.6.
Door asbestinventarisatiebureau R.E.C. Roest Environment Control (hierna: R.E.C.) is, in samenwerking met Steenbruggen, onderzocht of een terugschaling van bron B05 (beglazingskit) van risicoklasse 2 naar risicoklasse 1 al dan niet geoorloofd was, opdat de beglazingskit door Kloet, als niet gecertificeerd bedrijf, zelf kon worden gesaneerd om kosten te kunnen besparen. In het kader van dit onderzoek is de asbesthoudende beglazingskit van een aantal raamkozijnen gesaneerd conform SC530 risicoklasse 2 (buiten).
2.7.
Het werkplan dat Steenbruggen in dat kader had opgesteld hield onder meer in (bijlage 1 bij het rapport van R.E.C. van 13 oktober 2015):
Omschrijving van de werkzaamheden
Verwijdering onder openlucht
Beglazingskit Het werkgebied zal worden afgezet met behulp van geel lint en waarschuwingsborden. Tevens wordt de beglazingskit vanaf de buitenzijde van de woning verwijderdt. Vooraf de sanering dient er folie te worden gespannen aan de binnenzijde van de woning om emissie van asbest naar binnen de woning te voorkomen tijdens het verwijderen van de beglazingskit. de Beglazing zal doormiddel van klein handgereedschap met puntafzuiging worden verwijderd door middel van de glaslatten te verwijderen en de lijm/kit weg te snijden. Zodat de beglazing los komt in de sponning, zodra de beglazing is verwijderd word de sponning schoon geschrapt met behulp van steekmessen en schrappers m.b.v. directe bronafzuiging, tijdens de werkzaamheden worden alle vrijkomende afval direct dubbel verpakt en na de werkzaamheden afgevoerd.. Nadat dat alles is schoongemaakt dient er door een erkent laboratorium een visuele inspectie gedaan te worden conform NEN 2990. Bewoners worden geïnformeerd.
2.8.
Het rapport van R.E.C. van 13 oktober 2015 houdt onder meer in:
Samenvatting
De beoogde saneringssituatie betreft de sanering van asbesthoudende beglazingskit rondom de kozijnen van hout (zie tabel 3.1). Het is de bedoeling dat er in de toekomst op diverse locaties (gelijktijdig) kit gesaneerd wordt rondom de kozijnen zodat hier later renovatiewerkzaamheden doorgevoerd kunnen worden.
De validatiemetingen dienen uit te wijzen of tijdens het saneren van deze bron asbestvezels vrijkomen en of een terugschaling naar risicoklasse 1 geoorloofd is.
(…)
Conclusie en advies
Een terugschaling van de bron van risicoklasse 2 naar 1 is wel geoorloofd. (…) De werkzaamheden dienen te geschieden conform de SMA-rt uitdraai van bijlage 4.
Als aanvulling op de SMA-rt van bijlage 4 dient rekening gehouden te worden met de volgende (aanvullende) eisen die gesteld worden aan de sanering:
o
(…)
Om te voorkomen dat kitrestanten in de woning terechtkomen, dient een luchtdichte afscherming gerealiseerd te worden aan de binnenzijde van de woning. Er wordt sterk geadviseerd om aan de binnenzijde een harde afdekking te gebruiken. Dit om te voorkomen dat tijdens het afsteken van de kit per ongeluk door de foliewand heen wordt gestoken. Dit kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van kunststofplaten i.p.v. een afscherming van folie.
(…)
2.9.
Kloet heeft vervolgens de asbesthoudende beglazingskit gesaneerd.
2.10.
Op 1 december 2015 heeft de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Inspectie SZW) een inspectie uitgevoerd op de arbeidsplaats flatgebouw De Kulk. De Inspectie SZW heeft ernstig gevaar voor personen geconstateerd en daarom het werk stilgelegd.
2.11.
In het boeterapport van 17 maart 2016 schrijven de inspecteurs van de Inspectie SZW onder andere:
Wij hoorden dat de verwijdering van de asbesthoudende beglazingskit gevalideerd was en dat deze door de werknemers van beslissing aangehouden verwijderd werd. Wij hoorden dat de werknemers hierover geïnstrueerd waren. Wij vroegen vervolgens aan de 10.2.e om ons te laten zien met welke werkzaamheden zij daar op dat moment bezig waren. (…)
Wij zagen dat er op de vloer van de balkons stucloper gelegd was. Wij zagen dat de stucloper zoals aanwezig op de vloer vol lag met restanten kit. (…)
Wij hoorden dat de werknemers van beslissing aangehouden zojuist een nieuw raam geplaatst hadden in de woning met huisnummer 275. Wij zagen op de vensterbank van deze woning restanten kit en ander stof liggen. Wij namen een kleefmonster op deze vensterbank. (…)
Wij vroegen de 10.2.e om ons te vertellen op welke wijze zij de werkzaamheden bestaande uit het verwijderen van de asbesthoudende beglazingskit hadden uitgevoerd. Wij hoorden dat zij voorafgaand aan de verwijdering van de oude beglazing eerst een perspex plaat aan de binnenzijde van de kozijnen plaatsten, dit om e.e.a. af te schermen. Wij hoorden dat zij daarna de oude beglazing los maakte en dan de nog aanwezige kitrestanten verwijderden. (…) Op onze vraag hoe het nu kwam dat er overal kitrestanten lagen hoorden wij de werknemers antwoorden dat zij bij het schrappen van de kit niet zorgden voor een constante afzuiging, maar dat ze pas als de kit bij het kozijn geheel verwijderd was het meeste kit opruimden. Daarna als de werkzaamheden op een verdieping geheel gereed waren, verwijderden zij dan alle stucloper en maakten dan pas alles schoon.
(…)
Geconstateerd werd dat de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden bestaande uit het verwijderen van asbesthoudende beglazingskit niet werd uitgevoerd conform de tijdens de validatiemeting toegepaste werkmethode en niet conform de door de werkgever opgestelde
werkinstructie, nl:
o
Gezien het aanwezige stof en restanten op de vensterbank van woning 275 was het kozijn tijdens de werkzaamheden onvoldoende afgeplakt geweest met Perspex en tape.
o
Tijdens het schrappen van de kit was geen sprake geweest van constante afzuiging met een stofzuiger voorzien van Hepa filter. Dit blijkt uit hetgeen wij hoorden van de betrokken werknemers en de aangetroffen kitrestanten.
o
De vrijgekomen materialen waren niet direct verpakt, dit blijkt uit de aangetroffen kitrestanten en de buiten de asbestcontainer onverpakt aangetroffen deuren, ramen en beglazing.
o
Het geheel was niet gezogen met een stofzuiger voorzien van HEPA filter, dit blijkt uit de aangetroffen restanten op de diverse verdiepingen.
2.12.
In een e-mail aan Steenbruggen van 19 augustus 2016 schrijft één van de inspecteurs die de inspectie op 1 december 2015 heeft uitgevoerd onder andere:
Indien de in de rapportage van R.E.C. omschreven werkwijze opgevolgd werd, dan was het risico op blootstelling aan asbest voldoende beheerst.
Tijdens de inspectie werd door ons, de arbeidsinspecteurs, geconstateerd dat de werkzaamheden door de werknemers van Kloet niet uitgevoerd werden conform de werkwijze zoals omschreven in het rapport van R.E.C.. Dit met als gevolg een verontreiniging met asbesthoudende kit restanten.
De ontstane asbestbesmetting is dus niet het gevolg van het uitbrengen van het validatierapport van R.E.C.. De oorzaak van de asbestbesmetting is gelegen in het feit dat niet gewerkt werd conform de in het rapport van R.E.C. omschreven werkwijze.
Als door ons tijdens de inspectie geconstateerd was dat er door de werknemers van Kloet conform de voorgeschreven werkwijze gewerkt was, dan waren door ons de werkzaamheden helemaal niet stilgelegd.
2.13.
Op 31 augustus 2016 is Kloet door Steenbruggen in het bezit gesteld van de hiervoor onder 2.12 genoemde e-mail.
2.14.
Op 12 oktober 2017 heeft Kloet de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht haar verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Steenbruggen ter verzekering van verhaal van een vordering tot schadevergoeding. Het verzoekschrift houdt onder andere in:
17. Op 1 december 2015 is De Kulk bezocht door een tweetal arbeidsinspecteurs van de inspectie SZW: mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] . Ter plaatse hebben de inspecteurs een onderzoek uitgevoerd naar de asbestverwijdering. De inspecteurs hebben een asbestbesmetting geconstateerd en bevolen tot stillegging van de werkzaamheden (bijlage 4).
18. Vanwege de asbestbesmetting heeft de inspectie SZW aan Kloet een boete van in totaal € 27.600,- opgelegd (bijlage 4). De boete is opgebouwd uit een reeks onderdelen die allen zien op het uitvoeren van werkzaamheden in risicoklasse 2. Zij zijn allen het
gevolg van de verkeerde instructies van Steenbruggen en REC. Hierdoor heeft Kloet,
zonder daarvan bewust te zijn geweest, werkzaamheden uitgevoerd die in risicoklasse
2 vallen. Kloet is hier niet toe bevoegd: zij is geen gecertificeerd asbestsaneerbedrijf.
19. De stilleging van de werkzaamheden is voor Kloet als een grote verrassing gekomen. Zij heeft zich laten adviseren door een deskundige met ruime ervaring in de
asbestsanering: Steenbruggen. Bij de uitvoering van haar werkzaamheden heeft zij
zich verlaten op de door Steenbruggen aangeleverde rapporten van AM&P. Voorts
heeft zij nauwkeurig gewerkt volgens de instructies van Steenbruggen en REC.
(…)
32. Als meest verstrekkende verweer stelt Steenbruggen dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen richting Kloet omdat de asbestbesmetting niet
aan de schuld van haarzelf en haar opdrachtnemers is toe te schrijven maar is
veroorzaakt doordat Kloet niet volgens de voorschriften van Steenbruggen en REC
werkte. Dit is zoals hierboven uiteengezet pertinent onjuist. Indien Kloet immers niet
volgens de instructies van Steenbruggen en REC had gewerkt en dit tot een
verspreiding van de door hen benoemde asbestbronnen had geleid was dit een
chrysotielbesmetting geweest. Zoals uit het onder 20 genoemde rapport van Sanitas
blijkt is de besmetting in de Kulk in hoofdzaak een anthofyllietbesmetting gebleken
Deze anthofylliet is niet door Steenbruggen, AM&P of REC opgemerkt. Sterker nog,
in het rapport van REC wordt expliciet gesteld dat er zich geen asbestbronnen in de
directe nabijheid van de chrysotielkit bevonden.
2.15.
Op 12 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter Steenbruggen verlof verleend tot het leggen van repeterend (bank)beslag.
2.16.
Kloet heeft vervolgens op 13 oktober 2017 conservatoir derdenbeslag doen leggen op het saldo van twee bankrekeningen die Steenbruggen aanhoudt bij de Rabobank. Het beslag heeft in eerste instantie een bedrag van € 180.403,08 getroffen.
2.17.
Op 23 oktober 2017 heeft Kloet op basis van het verlof nog een keer beslag doen leggen op het saldo van de bankrekeningen van Steenbruggen. Het totaal getroffen saldo bedraagt € 185.717,02.
2.18.
Bij dagvaarding van 27 oktober 2017 heeft Kloet een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen Steenbruggen. Kloet vordert daarin voor recht te verklaren dat Steenbruggen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis jegens Kloet en Steenbruggen te veroordelen om aan Kloet te betalen een bedrag van € 152.863,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Steenbruggen proceskosten.
2.19.
Op of omstreeks 10 november 2017 heeft Kloet nog een keer beslag doen leggen op het saldo van de bankrekeningen van Steenbruggen.

3.Het geschil

3.1.
Steenbruggen vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op 13 oktober 2017 ten laste van haar gelegde beslag op te heffen en Kloet te verbieden om gebruik te maken van de mogelijkheid om het beslag binnen dertig dagen na de eerste beslaglegging tweemaal te herhalen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van Kloet in de proceskosten.
3.2.
Kloet voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Steenbruggen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 705 Rv kan de voorzieningenrechter die verlof tot het leggen van conservatoir beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
4.2.
Steenbruggen legt aan de vordering strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag ten grondslag dat de vordering die Kloet op hem pretendeert te hebben ondeugdelijk is. Steenbruggen betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de asbestbesmetting. Eén van de verweren van Steenbruggen is dat Kloet de schade zelf heeft veroorzaakt doordat zij slordig te werk is gegaan en zich bij het verwijderen van de beglazingskit niet heeft gehouden aan de instructies van R.E.C./Steenbruggen. Daardoor is in ruime mate asbest verspreid, aldus Steenbruggen. Zij onderbouwt haar verweer onder andere door te verwijzen naar het boeterapport van de Inspectie SZW van 17 maart 2016 en de e-mail van de inspecteur van de Inspectie SZW van 19 augustus 2016.
4.3.
Kloet betwist dat zij zich bij het verwijderen van de kit die door AM&P als asbesthoudend was aangemerkt niet heeft gehouden aan de instructies van R.E.C. en stelt dat zij de chrysotielkitrand aan de buitenzijde van de ramen zorgvuldig heeft gesaneerd.
4.4.
Steenbruggen weerlegt dit door te wijzen op de verklaring die werknemers van Kloet hebben afgelegd tegenover de inspecteurs van de Inspectie SZW. Gevraagd naar de wijze waarop zij te werk zijn gegaan, alsook naar de herkomst van de door de inspecteurs aangetroffen kitrestanten, hebben zij verklaard dat zij bij het schrappen van de kit niet zorgden voor een constante afzuiging en dat zij pas als de kit bij het kozijn geheel verwijderd was, het meeste kit opruimden. Daarna, als de werkzaamheden op een verdieping geheel gereed waren, verwijderden zij alle stucloper en maakten zij pas alles schoon. Deze verklaring is door Kloet niet betwist. De voorzieningenrechter acht op grond hiervan niet aannemelijk dat Kloet bij het saneren van de asbesthoudende beglazingskit de geadviseerde voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
4.5.
Kloet legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat de asbestbesmetting niet is veroorzaakt door de sanering van de kit die door AM&P als asbesthoudend was aangemerkt en chrysotiel bevatte, maar doordat zij (Kloet) kit heeft verwijderd die
nietals asbesthoudend was aangemerkt. Het betreft volgens Kloet kit die aan de binnenkant van de woningen tegen het raam was aangebracht en die anthofylliet bevatte. Kloet stelt deze kit te hebben verwijderd zonder daarbij de door R.E.C. met betrekking tot het saneren van asbesthoudende kit geadviseerde voorzorgsmaatregelen te hebben genomen, omdat Steenbruggen, AM&P en R.E.C. haar er nooit op hebben gewezen dat dit asbesthoudende kit betrof. Het is deze tekortkoming geweest die tot de asbestbesmetting en de daardoor ontstane schade heeft geleid, aldus Kloet.
4.6.
Steenbruggen betwist dat onderscheid kan worden gemaakt tussen ‘buitenkit’ en ‘binnenkit’. Zij stelt dat sprake is van één soort kit: de kit die zich in de sponning bevond en die, zo begrijpt de voorzieningenrechter, zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant te vinden was.
4.7.
De voorzieningenrechter acht op grond van de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de schade die door het verwijderen van kit is veroorzaakt (geheel dan wel deels) aan Kloet is te wijten, wat er ook zij van haar stelling dat de asbestbesmetting niet is veroorzaakt door het saneren van de restanten asbesthoudende kit die zich bevonden in de sponning, maar door het verwijderen van (andere) kit die aan de binnenkant van de woningen tegen het raam was aangebracht.
4.8.
Voor zover Kloet de stelling betrekt dat de kit die aan de binnenkant van de woningen tegen de ramen was aangebracht is verwijderd alvorens de ramen werden verwijderd, wordt dit, gelet op het feit dat de Inspectie SZW – blijkens het boeterapport naar de inhoud waarvan Steenbruggen verwijst – (ook) restanten asbesthoudende kit op een balkon heeft aangetroffen, niet aannemelijk geacht. Bovendien valt niet in te zien waarom kit die was aangebracht aan de binnenkant van de woningen tegen de ramen zou moeten worden verwijderd alvorens de ramen en de beglazingskit die zich bevond in de sponning van de kozijnen zouden worden verwijderd. Dat is immers ook niet gebeurd tijdens het onderzoek naar de mogelijkheid tot terugschaling van de asbestsanering van risicoklasse 2 naar risicoklasse 1, waarbij bij wijze van proef beglazing en beglazingskit door Steenbruggen werden verwijderd.
4.9.
Voor zover Kloet de stelling betrekt dat de ‘binnenkit’ is verwijderd nadat de ramen waren verwijderd overweegt de voorzieningenrechter dat, volgens stellingen van Steenbruggen die door Kloet niet zijn betwist en die ook blijken uit de overgelegde stukken, de beglazing en beglazingskit vanaf de buitenzijde van de woning dienden te worden verwijderd en dat daaraan voorafgaand aan de binnenzijde van de woning een luchtdichte afscherming gerealiseerd diende te worden om te voorkomen dat kitrestanten in de woning terecht zouden komen. Als Kloet conform deze instructie heeft gewerkt (zoals zij stelt te hebben gedaan) kan zij niet van binnenuit hebben gewerkt en verklaart dat ook niet het aantreffen van asbesthoudende kitresten op de balkons.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk wordt geacht dat de vordering van Kloet ondeugdelijk is. De overige verweren van Steenbruggen behoeven daarom geen bespreking.
4.11.
De beoordeling van hetgeen met betrekking tot de (on)deugdelijkheid van de vorderingen door beide partijen naar voren is gebracht en de vraag of het beslag moet worden opgeheven kan, zoals hiervoor onder 4.1 reeds is overwogen, niet geschieden los van de afweging van de wederzijdse belangen. Beoordeeld moet dus worden of het belang van Steenbruggen bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van Kloet bij handhaving daarvan. Steenbruggen stelt in dit verband dat het voor haar bedrijfscontinuïteit van groot belang is dat de beslagen snel worden opgeheven en heeft dat ook onderbouwd. Mede in aanmerking genomen de conclusie dat de vordering van Kloet ondeugdelijk is, weegt het belang van Kloet bij handhaving van het beslag naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen voornoemd belang van Steenbruggen bij opheffing daarvan.
4.12.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag moet worden toegewezen.
4.13.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op.
Steenbruggen heeft aan haar vordering voorts ten grondslag gelegd dat Kloet heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv. Zij stelt in dit kader dat Kloet op de hoogte is van het op de schriftelijke verklaring van de Inspectie SWZ van 19 augustus 2016 gebaseerde verweer dat Steenbruggen in de bodemprocedure zal voeren en dat Kloet, die in het bezit is van die verklaring, de inhoud van die verklaring in het beslagrekest niet buiten beschouwing had mogen laten. Evenmin had Kloet mogen nalaten deze verklaring en het boeterapport van de Inspectie SZW van 17 maart 2016 aan de voorzieningenrechter over te leggen. Aldus heeft Kloet volgens Steenbruggen de voorzieningenrechter onvolledig geïnformeerd en voor de beoordeling van het verzoek tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag essentiële informatie achtergehouden.
4.14.
Kloet betwist te hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv. Kloet voert in dit verband aan dat zij in het beslagrekest onder randnummer 32 melding heeft gemaakt van het verweer van Steenbruggen en dat de voorzieningenrechter dat verweer heeft meegenomen in zijn beoordeling van het verzoek.
4.15.
In haar verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag ten laste van Steenbruggen heeft Kloet onder randnummer 17 en 18 melding gemaakt van het feit dat De Kulk is bezocht door arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW, dat deze inspecteurs een onderzoek hebben uitgevoerd naar de asbestverwijdering, dat zij een asbestbesmetting hebben geconstateerd, dat de Inspectie SZW stillegging van de werkzaamheden heeft bevolen en dat de Inspectie SZW aan haar een boete heeft opgelegd vanwege de asbestbesmetting. Onder randnummer 32 heeft Kloet het verweer van Steenbruggen weergegeven. Kloet heeft niet meer vermeld dan dat Steenbruggen zich op het standpunt stelt dat Kloet niet volgens de voorschriften van Steenbruggen en REC werkte, en dat dit om redenen zoals uiteengezet in het beslagrekest pertinent onjuist is.
4.16.
Kloet heeft nagelaten in het beslagrekest de inhoud van het boeterapport en de e-mail van de inspecteur, waarop Steenbruggen haar verweer baseert, te vermelden, en ook om een kopie van (tenminste) het door de Inspectie SZW opgestelde boeterapport van 17 maart 2016 bij het verzoekschrift te voegen. Daardoor heeft Kloet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan de op grond van artikel 21 Rv op haar rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Ook om die reden ligt opheffing van het beslag in de rede. Dat Kloet het niet eens is met de inhoud van het boeterapport, maakt niet dat de inhoud niet relevant is voor de beslissing op het verzoek tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag.
4.17.
De vordering strekkende tot een verbod op het binnen een termijn van dertig dagen na de beslaglegging tweemaal herhalen van de beslaglegging zal, bij gebreke van belang als bedoeld in artikel 3:303 BW, worden afgewezen. Kloet heeft ter zitting medegedeeld de mogelijkheid tot herhaalde beslaglegging reeds, de maximaal toegestane, twee maal te hebben benut.
4.18.
Kloet zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Steenbruggen worden begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.519,21
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 13 oktober 2017 door Kloet ten laste van Steenbruggen onder de Rabobank gelegde beslag, en de nadien krachtens het op 12 oktober 2017 verleende verlof herhaalde beslagen,
5.2.
veroordeelt Kloet in de proceskosten, aan de zijde van Steenbruggen tot op heden begroot op € 1.519,21,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017.2885/2009