ECLI:NL:RBROT:2017:10908

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
C/10/530538 / JE RK 17-2171, C/10/531166 / JE RK 17-2302 en C/10/530904 / JE RK 17-2245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie jonge kinderen met complexe afstammings- en gezagssituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 september 2017 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie jonge kinderen uit één gezin. De kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3], zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling, veroorzaakt door een gebrek aan basale voorzieningen en eerdere gebeurtenissen in het gezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden en de uithuisplaatsing voor negen maanden. De ouders zijn bezig met het regelen van praktische zaken, maar er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden en de hechting van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders meewerkend zijn en dat er positieve signalen zijn, maar dat de kinderen niet langer uit huis geplaatst mogen blijven dan strikt noodzakelijk. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn daarom voor een periode van vier maanden verleend, met de mogelijkheid tot terugplaatsing in het netwerk van de ouders. De kinderrechter heeft ook bepaald dat er tegen een bepaalde datum duidelijkheid moet zijn over de terugplaatsing van de kinderen of de voortgang van het KSCD-onderzoek. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 8 januari 2018, waarbij de Raad, de GI en de belanghebbenden worden gehoord.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/530538 / JE RK 17-2171, C/10/531166 / JE RK 17-2302 en C/10/530904 / JE RK 17-2245
datum uitspraak: 18 september 2017

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 1] ( [geboorteland minderjarige 1] ),

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1]
,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 2] ( [geboorteland minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 3] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam stiefvader] , hierna te noemen de (stief)vader,

wonende te [woonplaats stiefvader] ,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,
hierna ook samen te noemen: de ouders.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikkingen van de kinderrechter van 17 juli 2017 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 september 2017, ingekomen bij de griffie op 11 september 2017.
Op 18 september 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. G. Buise en een tolk Pools, mw. D.R.S. Osuch,
- de (stief)vader, bijgestaan door mr. G. Buise en een tolk Engels, mw. J. Ravesteijn,
- dhr. [naam biologische vader minderjarige 3] , de vermeende biologische vader van [voornaam minderjarige 3] , bijgestaan door
[naam informant] , als informant,
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder en de (stief)vader.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] verblijven in een pleeggezin
Bij beschikking van 5 juli 2017 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 5 oktober 2017.
De kinderrechter heeft bij beschikkingen van 17 juli 2017 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens is de uithuisplaatsing van de drie kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden verzocht.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het is van groot belang dat de ouders de praktische (basale) zaken (bijvoorbeeld een woning, inschrijving bij de gemeente en zorgverzekeringen) regelen, alvorens sprake kan zijn van een terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 1] . De ouders zijn hard aan het werk om verbetering te brengen in de situatie. Ook zijn de ouders meewerkend en dat is een goed teken. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van negen maanden. Indien blijkt dat de ouders de komende tijd verdere vorderingen maken, dan behoren [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 1] zo spoedig mogelijk te worden teruggeplaatst. Daarbij is het van belang dat de ouders, met name de moeder als verzorgende ouder, nog worden ondersteund in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het mag niet zo zijn dat het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: het KSCD) als bodemeis wordt gesteld, want dit onderzoek gaat mogelijk heel lang duren. De zorgen zijn namelijk ook ontstaan door het gebrek aan basale voorzieningen; het is niet zeker dat de kinderen problematiek hebben als gevolg opvoedingsgebreken. De uithuisplaatsing van de kinderen moet niet langer duren dan strikt noodzakelijk, mede gezien hun zeer jonge leeftijd. Er kan ook worden gedacht aan het inzetten van intensieve thuisbegeleiding, zodat objectief kan worden gekeken naar de opvoedvaardigheden van, met name, de moeder. Mogelijk kunnen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 1] gefaseerd worden teruggeplaatst.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 3] is er nog geen DNA-onderzoek verricht. Ook voor [voornaam minderjarige 3] is een ondertoezichtstelling nodig gezien het verleden en de onzekere toekomst. Er wordt gesproken over een plaatsing van [voornaam minderjarige 3] in het netwerk van [naam biologische vader minderjarige 3] . Dat is een heel ander traject dan dat van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 1] .

De standpunten

Desgevraagd heeft de GI ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen alle drie in hetzelfde pleeggezin verblijven. Zij kunnen daar blijven tot hun perspectief duidelijk is. Er wordt opgemerkt dat de kinderen moeite hebben met het uiten van hun emoties. Dat is eerder ook gezien door het Crisis Interventie Team (CIT). Er is nog weinig duidelijkheid over de oorzaak daarvan. Dat kan te maken hebben met een verstoorde hechting. Het is belangrijk dat daarop zicht komt. Het contact met de ouders verloopt positief en zij komen alle afspraken na. De bezoeken tussen de ouders en de kinderen verlopen over het algemeen ook goed en de relatie tussen hen is in orde. Echter, de kinderen maken soms weinig contact en sluiten zich af. Een grote zorg van het CIT is dat er blijkbaar wisselende personen op de kinderen pasten. Onlangs hebben de ouders laten weten inmiddels een huis te hebben gevonden. Er is hulpverlening van het wijkteam ingezet en de ouders zijn gemotiveerd contact aan te gaan met de hulpverlening. Aankomende woensdag hebben de ouders een afspraak bij de gemeente. De kinderen krijgen dan een Burgerservicenummer en vervolgens kan een zorgverzekering worden aangevraagd.
Er is een aanvraag gedaan voor een onderzoek bij het KSCD. Het KSCD heeft aangegeven dat er een wachttijd is van twee maanden. De GI heeft weinig zicht op de opvoedvaardig-heden van de ouders. Kennis over de opvoedvaardigheden kan op dit moment alleen worden gebaseerd op hetgeen door het CIT is waargenomen en dat is zorgelijk. Indien de bodem-eisen op orde zijn en er een te lange wachttijd blijkt te zijn voor het onderzoek bij het KSCD, moet worden gekeken naar andere ambulante hulpverlening. Het is belangrijk dat er, voor een thuisplaatsing, meer zicht komt op de situatie.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 3] is het van belang dat duidelijk wordt wie zijn biologische vader is. Het DNA-onderzoek zal op 6 oktober 2017 plaatsvinden en de uitslag is twee weken later bekend. Het perspectief van [voornaam minderjarige 3] is bepaald in overleg met de moeder, de (stief)vader en [naam biologische vader minderjarige 3] . Zij willen allen dat [voornaam minderjarige 3] wordt opgevoed door zijn oma (de moeder van [naam biologische vader minderjarige 3] ). Er is hiervoor een netwerkscreening aangevraagd. Daaruit moet blijken of de oma een goede opvoeder voor [voornaam minderjarige 3] kan zijn. Indien blijkt dat [naam biologische vader minderjarige 3] niet de biologische vader van [voornaam minderjarige 3] is, dan moet opnieuw worden gekeken wat zijn perspectief moet zijn. De moeder en de (stief)vader hebben aangegeven dat zij [voornaam minderjarige 3] in dat geval in hun gezin willen opvoeden.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting bepleit de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Er zijn positieve signalen over de ouders naar voren gebracht. De basishouding van de ouders blijft toch dat zij niet snappen waar dit allemaal voor nodig is. Met hulp zijn al een aantal praktische zaken geregeld of zullen op korte termijn worden geregeld. Eigenlijk zouden de ouders afgelopen vrijdag gaan tekenen voor hun nieuwe huis, maar wegens ziekte van de verhuurder is dat verplaatst naar vandaag. Het huis zal nog moeten worden ingericht. Het heikele punt is het KSCD- onderzoek, dat mogelijk erg lang zal duren. Met betrekking tot [voornaam minderjarige 3] is de advocaat reeds gestart met de procedure tot ontkenning van het vaderschap. Het is van belang dat [voornaam minderjarige 3] ook de Poolse taal zal leren om goed contact met de moeder te houden.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat het niet gek is dat de kinderen na de uithuisplaatsing zorgelijke signalen vertonen, aangezien zij vóór de uithuisplaatsing 24 uur per dag bij haar waren. De kinderen moeten zo spoedig mogelijk worden teruggeplaatst, maar de terugkeer van de kinderen wordt nu bemoeilijkt door het KSCD-onderzoek. De moeder ziet niet de toegevoegde waarde van een KSCD-onderzoek.
De moeder maakt zich ernstige zorgen over de toekomst van de kinderen, indien zij nog langer uit huis geplaatst blijven. Zij vindt het belangrijk dat de kinderen Pools (en Engels) kunnen blijven verstaan (en spreken). De moeder heeft ter zitting ingestemd met hetgeen door de GI over [voornaam minderjarige 3] naar voren is gebracht.
De (stief)vader heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen door de moeder naar voren is gebracht.
Door en namens [naam biologische vader minderjarige 3] is naar voren gebracht dat het DNA-onderzoek wordt afgewacht. [naam biologische vader minderjarige 3] wil graag dat [voornaam minderjarige 3] bij zijn moeder (oma vaderszijde) wordt geplaatst, indien blijkt dat [voornaam minderjarige 3] zijn biologische kind is.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, enerzijds door de eerder geconstateerde gebeurtenissen in het gezin en anderzijds door het ontbreken van diverse basale voorzieningen. Ter zitting is gebleken dat de ouders druk bezig zijn met het regelen van praktische zaken, hetgeen positief is. Nu [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] nog erg jong zijn, is er gezien hun hechtingsproces geen tijd te verliezen. De kinderen mogen niet langer uit huis geplaatst blijven dan strikt noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing daarom voor niet langer dan vier maanden uitspreken, opdat voortvarend bezien wordt of de kinderen in die periode terug geplaatst kunnen worden en/of dat [voornaam minderjarige 3] binnen die periode bij zijn oma vaderszijde kan worden geplaatst. Nu het perspectief van alle kinderen (terug)plaatsing binnen het netwerk lijkt te zijn, is het in het belang van de kinderen dat de bezoeken met de ouders de komende tijd worden uitgebreid. Hierdoor kan ook door de hulpverlening geobserveerd worden hoe deze bezoeken verlopen.
Tegen na te noemen datum moet duidelijk zijn of de kinderen kunnen worden teruggeplaatst, dan wel inmiddels zijn teruggeplaatst of dat toch het KSCD-onderzoek moet worden afgewacht. Tegen die tijd is ook meer bekend over de afstamming van [voornaam minderjarige 3] en de netwerkscreening van de moeder van [naam biologische vader minderjarige 3] .
De GI wordt verzocht tegen na te noemen datum te rapporteren over de laatste stand van zaken.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van vier maanden.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van de drie kinderen nog noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 5 oktober 2017 tot 5 februari 2018;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 5 oktober 2017 tot uiterlijk 5 februari 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden:
- ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 1] : op
8 januari 2018 te 09.00 uuren
- ten aanzien van [voornaam minderjarige 3] op
8 januari 2018 te 09.30 uur
in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125 .
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI en de belanghebbenden.
Verzoekt de GI uiterlijk
één weekvoor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.L.G. van Mourik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.