In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 september 2017 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie jonge kinderen uit één gezin. De kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3], zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling, veroorzaakt door een gebrek aan basale voorzieningen en eerdere gebeurtenissen in het gezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden en de uithuisplaatsing voor negen maanden. De ouders zijn bezig met het regelen van praktische zaken, maar er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden en de hechting van de kinderen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders meewerkend zijn en dat er positieve signalen zijn, maar dat de kinderen niet langer uit huis geplaatst mogen blijven dan strikt noodzakelijk. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn daarom voor een periode van vier maanden verleend, met de mogelijkheid tot terugplaatsing in het netwerk van de ouders. De kinderrechter heeft ook bepaald dat er tegen een bepaalde datum duidelijkheid moet zijn over de terugplaatsing van de kinderen of de voortgang van het KSCD-onderzoek. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 8 januari 2018, waarbij de Raad, de GI en de belanghebbenden worden gehoord.