ECLI:NL:RBROT:2017:10913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/534486 / JE RK 17-2888
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen door de voortdurende juridische strijd tussen de ouders. De moeder heeft verzocht om de kinderen bij haar te plaatsen, maar dit verzoek is afgewezen omdat zij niet tot de kring van verzoekers behoort volgens artikel 1:265b BW. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige situatie schadelijk is voor de kinderen en dat er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden naar de beste woonplek voor hen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 september 2018 en het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment onvoldoende gronden voor waren. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 1 mei 2018, waarbij de GI schriftelijk moet rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/534486 / JE RK 17-2888
datum uitspraak: 13 december 2017

verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [naam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [naam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

mw. [naam stiefmoeder] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te [woonplaats stiefmoeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 november 2017 en de daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 17 oktober 2017;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Tamas van 20 november 2017;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Tamas van 27 november 2017;
- het faxbericht met bijlagen van de GI van 28 november 2017;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Tamas van 28 november 2017;
- het proces-verbaal van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 november 2017;
- de brief met bijlagen van mr. Tamas van 5 december 2017, ingekomen bij de griffie op
6 december 2017;
- de brief met bijlagen van mr. Carli-Lodder van 6 december 2017, ingekomen bij de griffie op 12 december 2017;
- de brief van de stiefmoeder van 11 december 2017;
- de beschikking van de meervoudige kamer voor wrakingszaken van deze rechtbank van
11 december 2017;
- het faxbericht met bijlagen van de GI van 12 december 2017;
- het faxbericht van de GI van 12 december 2017;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Tamas van 12 december 2017.
Ter zitting is gebleken dat mr. Carli-Lodder en de GI niet over alle bij de rechtbank ingebrachte stukken beschikken. Zowel mr. Carli-Lodder als de GI hebben ingestemd met de voorzetting van de behandeling, onder de afspraak dat de ontbrekende stukken worden nagezonden.
Op 13 december 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Carli-Lodder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Tamas;
- de stiefmoeder;
- een drietal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] , mw. [naam vertegenwoordigster 2] en
mw. [naam vertegenwoordigster 3] .
De vader en de stiefmoeder hebben verzocht de stiefmoeder toe te laten tot de zitting en haar aan te merken als belanghebbende. De GI heeft schriftelijk ingestemd met het aanmerken van de stiefmoeder als belanghebbende. Door de moeder is verweer gevoerd. De kinderrechter heeft beslist dat de stiefmoeder als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat zij gedurende ten minste een jaar de kinderen als behorende tot haar gezin heeft verzorgd en opgevoed.
Namens de vader is verzocht de door hem geraadpleegde deskundige [naam deskundige] als informant ter zitting toe te laten. De moeder en de GI hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De kinderrechter heeft beslist dat dr. Weterings, in afwachting van het verloop van de mondelinge behandeling, niet tot de besloten zitting wordt toegelaten. De kinderrechter heeft opgemerkt dat dit niet uitsluit dat op een later moment anders zal worden beslist.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wonen bij de vader en de stiefmoeder.

Bij beschikking van 3 november 2017 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] verlengd tot 17 december 2017. Het overige verzochte is aangehouden.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te verlengen met een jaar. Thans resteert het aangehouden deel van het verzoek, te weten de periode tot 17 november 2018. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ter zitting heeft de GI het verzoek betreffende de ondertoezichtstelling gehandhaafd en verzocht het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden voor de duur van drie maanden. De GI acht een plaatsing in een pleeggezin de beste plek voor de kinderen. Er zijn echter op dit moment geen (crisis)pleeggezinnen beschikbaar om de kinderen gezamenlijk te plaatsen. Daarnaast verzoekt de GI te bepalen dat er een onafhankelijk onderzoek dient plaats te vinden waaruit moet blijken welke plaatsing in het belang van de kinderen is.
De GI heeft ter zitting – kort en zakelijk weergegeven – het volgende meegedeeld. Tussen de ouders is een strijd gaande. De ouders zijn niet in staat hun strijd van de kinderen weg te houden. De kinderen worden hierdoor continue in een loyaliteitsconflict gebracht. De GI acht de huidige situatie niet houdbaar en schadelijk voor de kinderen. Kinderen uit de Knel heeft geen doorgang gevonden vanwege de contra-indicaties, waaronder de lopende juridische procedures en de destructieve patronen van de ouders. De vader heeft aangegeven mee te willen werken en open te staan voor hulpverlening vanuit het wijkteam. Het wijkteam is reeds gestart met hulpverlening bij de moeder.
De GI heeft ter zitting verzocht een brief van de school te mogen voordragen over de voortgang van de kinderen op school. Mr. Tamas heeft hiertegen bezwaar gemaakt, nu hij niet voorafgaande aan de zitting kennis heeft kunnen nemen van dit stuk. De kinderrechter heeft beslist dat de brief niet kan worden voorgedragen.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de vader is – kort en zakelijk weergegeven – ter zitting het volgende aangevoerd. De vader is het niet eens met het verzoek van de GI betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader wil een gezonde band tussen de moeder en de kinderen.
De vader heeft reeds meerdere keren verzocht om een onafhankelijk onderzoek. Nu dit er nog niet is gekomen heeft de vader zijn eigen, partijdige, onderzoek laten plaatsvinden. De vader staat niet afwijzend tegen een onpartijdig onderzoek, indien dit wordt afgenomen door een kinderpsycholoog of pedagoog van universitair niveau. De vader verzoekt de rechtbank op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een onafhankelijke deskundige te benoemen. De vader is echter van mening dat dit onderzoek niet onder druk moet plaats vinden, en is het dan ook niet eens met de aanhouding van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden.
Door en namens de moeder is ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en is verweer gevoerd tegen het aanhouden van het verzoek tot uithuisplaatsing. Hiertoe is – kort en zakelijk weergegeven – ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder wil dat de kinderen bij haar worden geplaatst. Dit maakt dat de uithuisplaatsing niet hoeft te worden uitgesteld omdat er geen pleeggezin beschikbaar is en dat er een einde kan worden gemaakt aan de ouderverstoting. Er zijn geen contra-indicaties voor een plaatsing bij de moeder. Daarbij komt dat de Raad voor de Kinderbescherming in 2016 al stelde dat wanneer er op korte termijn geen significante verbetering zou plaatsvinden, een uithuisplaatsing zou worden overwogen. De kinderen bevinden zich al langere tijd in een loyaliteitsconflict. Gedurende de plaatsing bij de moeder kan, indien nodig, een onafhankelijk onderzoek plaatsvinden zoals verzocht door de GI.
De stiefmoeder is het niet eens met het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing. Het gaat goed met de kinderen bij de vader en de stiefmoeder. Zij ziet graag dat de moeder goed contact heeft met de kinderen. Zij staat open voor begeleiding.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er nog ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] . De zorgen worden met name veroorzaakt door de blijvende (juridische) strijd tussen de ouders. De kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict. Zij voelen niet de vrijheid om positief contact met beide ouders aan te gaan. Het lukt de vader onvoldoende om het contact tussen de kinderen en de moeder te stimuleren. De situatie lijkt te verergeren en de ouders lijken niet (meer) in staat in het belang van hun kinderen te handelen. De hulpverlening van Kinderen uit de Knel is niet van de grond gekomen, wat betreurenswaardig is. Tot op heden heeft de vader zich ambivalent getoond jegens de hulpverlening. Hoewel de vader ter zitting heeft aangegeven open te staan voor de hulpverlening van het wijkteam, is het wijkteam nog niet gestart bij de vader. Het wijkteam is reeds betrokken bij de moeder.
De ouders en de GI hebben ieder voor zich een andere mening over wat de beste woonplek is voor de kinderen. Ter zitting is gebleken dat de ouders bereid zijn mee te werken aan het door de GI noodzakelijk geachte onafhankelijk onderzoek naar wat het beste is voor de kinderen op de lange termijn. De GI en de vader verzoeken de rechtbank een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. De kinderrechter is van oordeel dat het op basis van de Jeugdwet tot de taak van de GI behoort om verantwoorde hulp te verlenen, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of de ouder. Onder die hulp valt ook het (laten) verrichten van een noodzakelijk geacht onderzoek, zoals hiervoor genoemd. De GI dient daarbij, in het belang van de kinderen, met voort-varendheid te handelen. De GI dient dan ook zo spoedig mogelijk een onderzoek aan te vragen zodat verantwoorde beslissingen over het perspectief en de begeleiding van de kinderen kunnen worden genomen. De kinderrechter acht het daarbij van belang dat aan beide ouders de vraagstelling, voorafgaande aan het onderzoek, wordt voorgelegd, zodat de ouders hun inbreng kunnen hebben.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] verlengen tot
1 september 2018. Nu er een onderzoek zal gaan starten zal de kinderrechter het overig verzochte pro forma aanhouden tot de hierna te noemen datum. Tegen de hierna te noemen pro forma-datum verwacht de kinderrechter een schriftelijke rapportage van de GI met daarbij de resultaten van het onderzoek en de visie van de GI daarop.
Het verzoek van de GI om (aanhouding van het verzoek om) een machtiging tot uithuisplaatsing zal de kinderrechter afwijzen, omdat daartoe op dit moment, en naar nu valt te voorzien, ook over drie maanden onvoldoende gronden aanwezig zijn. De resultaten van het te starten onderzoek zijn van belang voor de verder te nemen stappen. De GI dient deze resultaten te zijner tijd intern en met de ouders te bespreken en dient vervolgens, bij voorkeur in overleg met de ouders, een nieuwe afweging te maken. Van de ouders wordt verwacht dat zij constructief meewerken aan het onderzoek en aan het daarop volgende noodzakelijke overleg.
Terzake het (mondelinge) verzoek van de moeder om de kinderen bij haar te plaatsen stelt de kinderrechter tot slot vast dat de moeder op basis van artikel 1:265b BW niet tot de kring van verzoekers behoort.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] tot 1 september 2018;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek om (aanhouding van het verzoek tot) een machtiging tot uithuisplaatsing;

en alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat de behandeling van de zaak betreffende het aangehouden deel van de onder-toezichtstelling wordt aangehouden tot 1 mei 2018 pro forma.
Bepaalt dat de GI, mr. Tamas, mr. Carli-Lodder en de belanghebbenden op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Verzoekt de GI uiterlijk op de genoemde pro forma-datum de kinderrechter (met afschrift aan mr. Tamas en mr. Carli-Lodder) schriftelijk te informeren over de stand van zaken en het al dan niet handhaven van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.