ECLI:NL:RBROT:2017:10928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
C/10/520384 / JE RK 17-379 (d.d. uitspraak 31-03-2017)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bijzondere curatoren in een gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2008. De rechtbank heeft besloten om bijzondere curatoren te benoemen, omdat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte om tot een beslissing te komen over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen. De minderjarige verkeert in een bijzondere situatie, waarbij zijn belangen mogelijk in strijd zijn met die van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige veel onveiligheid heeft gekend en dat er ernstige zorgen zijn over zijn hechtingsontwikkeling en gedragsproblematiek. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is mee te werken aan psychodiagnostisch onderzoek, maar er zijn twijfels over haar opvoedkwaliteiten, vooral gezien haar onvoorspelbare boosheid.

De Raad heeft verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder en benoeming van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond als voogd. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld met gesloten deuren en heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er meer onderzoek nodig is naar de woonomgeving van de minderjarige en de mogelijkheden van de moeder. De benoeming van de bijzondere curatoren is noodzakelijk om de juridische en gedragswetenschappelijke aspecten van de zaak te onderzoeken en om de rechtbank te informeren over de beste opties voor de minderjarige.

De rechtbank heeft mr. M.P.G. Rietbergen en mw. drs. C. Naber-van Halm benoemd als bijzondere curatoren, met de opdracht om de situatie van de minderjarige te onderzoeken en advies uit te brengen. De rechtbank heeft de betrokken partijen verzocht om medewerking aan dit onderzoek. De beslissing om het gezag van de moeder aan te houden en de benoeming van de bijzondere curatoren zijn genomen in het belang van de minderjarige, met het oog op zijn toekomst en ontwikkeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/520384 / JE RK 17-379
datum uitspraak: 31 maart 2017
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2008 te [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 7 februari 2017.
Op 20 maart 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 26 oktober 2016 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot
9 november 2017.
De GI heeft zich bij brief van 2 augustus 2016 bereid verklaard de voogdij over [voornaam minderjarige] op zich te nemen.
[voornaam minderjarige] verblijft in het medisch kindertehuis van Horizon (MKT) in Oostvoorne.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[voornaam minderjarige] is een beschadigde jongen die veel onveiligheid heeft gekend. Hij woont al langere tijd niet meer thuis. [voornaam minderjarige] heeft veiligheid en voorspelbaarheid nodig en dit wordt hem geboden in de instelling waar hij thans verblijft. Anderzijds blijkt dat het op de groep niet goed gaat met [voornaam minderjarige] . Daarom zal er gezocht moeten worden naar een therapeutisch pleeggezin. Therapeutisch, omdat het in het pleeggezin waar [voornaam minderjarige] eerder verbleef niet goed is gelopen.
Daarnaast bestaan er ernstige zorgen over de onvoorspelbare, extreme boosheid en de agressie die de moeder laat zien. [voornaam minderjarige] heeft daar erg veel last van. Niettemin houden de moeder en [voornaam minderjarige] veel van elkaar en als [voornaam minderjarige] bij zijn moeder verblijft, verloopt dit veelal goed. Naar de mening van de Raad is het echter niet reëel te verwachten dat [voornaam minderjarige] weer bij zijn moeder zal kunnen worden geplaatst, vanwege de combinatie van de persoonlijke problematieken van beiden. Bijkomend punt is dat door de onvoorspelbare boosheid en agressie van de moeder het vaak niet mogelijk is om een gesprek met haar aan te gaan. Daarom heeft er ook geen psychodiagnostisch onderzoek van de moeder of ander nader onderzoek plaatsgevonden, hetgeen door het gerechtshof in Den Haag in zijn beschikking van 21 september 2016 inderdaad wel was aangegeven.

De standpunten van belanghebbenden

De GI heeft ter zitting aangegeven dat het op dit moment niet goed gaat met [voornaam minderjarige] op de groep van het MKT in Oostvoorne. Deze instelling heeft aangegeven dat een gezinshuis mogelijk een geschikte vervolgplek voor [voornaam minderjarige] zou kunnen zijn. Het is hierbij van belang dat de moeder betrokken wordt in dat proces en dat die gezinsouders in staat zijn met de moeder te communiceren. Er is getracht inzicht te krijgen in de problematiek van de moeder. Het is echter niet duidelijk geworden wat er eerder is gediagnosticeerd of dat er met de moeder is gesproken over een mogelijk psychodiagnostisch onderzoek. In de samenwerking met de moeder komt naar voren dat zij goed in staat is om stappen te zetten, maar dat dit haar niet meer lukt als het emotioneel lastig wordt. Er kan daarom met de moeder geen constructieve relatie worden opgebouwd. De GI heeft de verwachting dat er binnen nu en een half jaar zicht komt op een vervolgplek voor [voornaam minderjarige] . Dit zou dus een gezinshuis kunnen zijn of een pleeggezin. De GI ziet thans geen mogelijkheden voor het doen van onderzoek naar de moeder.
De moeder is het niet eens met de uitkomsten van het onderzoek van de Raad en heeft aangegeven dat er onjuistheden in de rapportage staan. De moeder wenst dat er opnieuw onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij haar, bijvoorbeeld door middel van een moeder-kind-opname en gelijktijdig onderzoek bij Yulius of bij Horizon. [voornaam minderjarige] geeft ook zelf aan moeder aan dat hij graag bij haar wil wonen. De moeder erkent dat zij heel fel kan reageren als haar onrecht wordt aangedaan, maar dat heeft niets te maken met haar opvoedkwaliteiten. De moeder zou graag zien dat de rechtbank in de persoon van de kinderrechter met [voornaam minderjarige] spreekt zodat zijn mening ook kenbaar is. De moeder geeft nog aan dat zij een brief van haar psycholoog heeft waarin wordt vermeld dat zij trekken heeft van borderline, maar daarin herkent de moeder zichzelf niet. De moeder
geeft aan mee te zullen werken aan een psychodiagnostisch onderzoek indien de rechtbank hiertoe zou beslissen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen bestaan over [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] heeft veel meegemaakt en is onvoldoende veilig opgegroeid. Zo is er sprake van een zeer belaste voorgeschiedenis en zijn er ernstige zorgen over zijn hechtingsontwikkeling. Daarnaast is er sprake van forse gedragsproblematiek van [voornaam minderjarige] . Hij laat zelfbepalend gedrag zien en zoekt continu de grenzen op. [voornaam minderjarige] staat sinds december 2011 onder toezicht van de GI en woont sinds februari 2013 niet meer thuis. Een pleegzorg-plaatsing, hoewel in eerste instantie goed verlopend, is in december 2015 mislukt. [voornaam minderjarige] werd vervolgens voor een periode van 10 dagen bij zijn moeder teruggeplaatst. Daarna is hij bij het MKT gaan wonen. [voornaam minderjarige] kan moeilijk de emotionele nabijheid van anderen verdragen. Hij wordt dan boos of verdrietig. In de nabijheid van zijn moeder lijkt het beter te gaan, behalve als de moeder boos wordt. [voornaam minderjarige] kan daar niet mee omgaan. Beschreven is dat hij, in een bepaalde situatie, zich alleen nog huilend in foetus-houding kon brengen.
Hoewel de moeder veel van [voornaam minderjarige] houdt, is haar regelmatig boos worden, dus bepaald niet in het belang van [voornaam minderjarige] . Anderzijds blijkt de moeder liefdevol en zorgzaam te zijn naar [voornaam minderjarige] en is hij zichtbaar aan haar gehecht. [voornaam minderjarige] is om het weekend bij zijn moeder en dit verloopt kennelijk goed, zolang de moeder maar niet boos wordt. De moeder is betrokken bij activiteiten waar [voornaam minderjarige] aan deelneemt. Met de moeder is samen te werken, zij het dat niet iedereen die gave heeft.
Nu het met [voornaam minderjarige] op de groep niet goed gaat, en de onzekerheid over zijn toekomst bepaald niet bijdraagt aan een stabiele situatie, is het in het belang van [voornaam minderjarige] dat er over die toekomst duidelijkheid komt. Hierbij acht de rechtbank het van belang dat (nogmaals) alle opties worden onderzocht, ook de mogelijkheden van de moeder, zeker nu is gebleken dat [voornaam minderjarige] en de moeder, zolang de moeder maar niet boos wordt, goed met elkaar overweg kunnen. Het Raadsrapport van 5 januari 2017 geeft hierover onvoldoende inzicht.
Omdat de rechtbank zich nog onvoldoende voorgelicht acht om tot een beslissing op het verzoek te kunnen komen en omdat niet uit te sluiten valt dat de belangen van de moeder in strijd zijn met die van [voornaam minderjarige] , zal worden overgegaan tot de benoeming van bijzondere curatoren. De rechtbank acht dit noodzakelijk in het belang van [voornaam minderjarige] , mede gelet op de bijzondere situatie waarin hij verkeert en de onzekerheid over zijn toekomst.
In die bijzondere situatie vindt de rechtbank aanleiding twee curatoren te benoemen, zodat de rechtbank kan worden geïnformeerd zowel over de juridische, als de gedragswetenschappelijke componenten van deze zaak.
Deze bijzondere curatoren krijgen de opdracht de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat is het perspectief van [voornaam minderjarige] ?
De rechtbank verwacht dat wordt onderzocht in wat voor woonomgeving [voornaam minderjarige] het beste zal gedijen en wat voor dat laatste nodig is. Daarbij kan worden gedacht aan een groep, al dan niet vergelijkbaar met de groep van het MKT waar hij nu verblijft, een (therapeutisch) pleeggezin of een (therapeutisch) gezinshuis, terwijl daarnaast de mogelijkheden van de moeder, in de ruimste zin des woords, moeten worden meegewogen.
2. Wat zijn de te verwachten gevolgen van de keuze van dat perspectief voor de band tussen de moeder en [voornaam minderjarige] en de invloed van die gevolgen op zijn ontwikkeling?
3. Wat zijn de te verwachten gevolgen van een eventuele gezagsbeëindiging voor de band tussen de moeder en [voornaam minderjarige] en de invloed van die gevolgen op zijn ontwikkeling?
4. Bestaat de wenselijkheid of de noodzaak tot nader onderzoek teneinde de onder de punten 1, 2 en 3 gestelde vragen afdoende te kunnen beantwoorden?
Zo ja; aan welke vorm van onderzoek wordt gedacht en door wie - of door welke instantie - kan dat onderzoek worden verricht?
Tenslotte krijgen de bijzondere curatoren de opdracht al het nodige te doen wat zij in het belang van [voornaam minderjarige] achten.
De rechtbank heeft, na de zitting van 20 maart 2017 en voorafgaande aan het schrijven van deze beschikking, telefonisch contact opgenomen met de bijzondere curatoren om tot een afstemming te komen over de formulering van de vraagstelling en de duur van het onderzoek.
De rechtbank verwacht van alle betrokkenen: de Raad, de moeder, de GI en ook het MKT, de volle medewerking aan het onderzoek van de bijzondere curatoren.

De beslissing

De rechtbank:
houdt het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige] aan;
benoemt tot bijzondere curatoren over [voornaam minderjarige] :
mr. M.P.G. Rietbergen, kantoorhoudende te Stieltjesstraat 116, 3071 JX Rotterdam en
mw. drs. C. Naber- van Halm, kantoorhoudende te Sint-Jobskade 408, 3024 EN Rotterdam;
bepaalt dat deze benoemingen gelden voor de periode tot en met de zitting waarop de bevindingen en de adviezen van de bijzondere curatoren worden besproken;
bepaalt dat de Raad, de moeder, de GI en de bijzondere curatoren zullen worden gehoord op
maandag 17 juli 2017 te 13.30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door
mr. J. van Driel, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de moeder, de GI en de bijzondere curatoren;
verzoekt de bijzondere curatoren uiterlijk één week voor de genoemde datum de rechtbank hun schriftelijke bevindingen en adviezen te doen toekomen en daarvan op voorhand een afschrift te zenden aan de Raad, de moeder en de GI.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. A. van Huet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.