ECLI:NL:RBROT:2017:1212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
C/10/516189 / KG ZA 16-1415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.L. de Gruijl-van Benthem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid en gedwongen verkoop van woning in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2017, heeft de voorzieningenrechter een vordering in kort geding afgewezen. De man vorderde primair dat de vrouw hem zou ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire verplichtingen van de woning die eigendom is van de vrouw. Subsidiair vorderde hij dat de vrouw zou meewerken aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de vrouw de lasten van de woning volledig voldoet en er geen betalingsachterstanden zijn. De voorzieningenrechter benadrukte dat de man niet kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, omdat deze geldt jegens de bank die de hypothecaire lening heeft verstrekt. De vordering tot gedwongen verkoop van de woning ontbeert een wettelijke grondslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat de enkele omstandigheid dat partijen een gezamenlijke hypotheek zijn aangegaan, niet betekent dat de man economisch eigendom heeft verworven. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie 1
zaaknummer / rolnummer: C/10/516189 / KG ZA 16-1415
Vonnis in kort geding van 18 januari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1]
eiser,
advocaat mr. A. Bouwmeester te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.C. van Houten te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 9 december 2016, met producties;
  • de brief met productie van de zijde van de vrouw, gedateerd 10 januari 2017;
  • de mondelinge behandeling op 11 januari 2017, ter gelegenheid waarvan zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Bouwmeester;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Van Houten;
- de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond.
2.2.
Uit de relatie van partijen is een thans nog minderjarig kind geboren, te weten:
[minderjarige] , op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). De minderjarige heeft zijn gewone woon- en verblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
Partijen zijn op 14 september 2001 in verband met de aankoop van de woning aan het [adres] (hierna: de woning) samen een hypothecaire verplichting aangegaan van fl. 425.000,-. De totale hypotheek bedroeg op 29 juni 2016
€ 192.856,-.
2.4.
De vrouw is eigenaar van de woning.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert:
primair
- de vrouw te gelasten direct na betekening van het vonnis de man te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire verplichtingen die rusten op de woning, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw niet aan het vonnis voldoet;
subsidiair
  • de vrouw te gelasten direct na betekening van het vonnis mee te werken aan het in de verkoop zetten van de woning, alsmede aan de verkoop en levering van zodra een naar het oordeel van de makelaar marktconforme koopprijs gerealiseerd kan worden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw niet aan het vonnis voldoet, danwel te bepalen dat bij het niet verlenen van medewerking van de vrouw het vonnis voor de medewerking van de vrouw in de plaats zal treden;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij bepleit afwijzing van de vordering van de man, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is ten aanzien van de vordering van de man. Niet is in geschil dat de woning eigendom is van de vrouw en dat de lasten van de woning volledig door de vrouw worden voldaan. Er is geen achterstand in betaling van de hypotheeklasten. Reeds daarom dient de vordering van de man wegens gebrek aan spoedeisend belang te worden afgewezen.
4.2.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat indien wel een spoedeisend belang zou zijn aangenomen de vordering eveneens zou zijn afgewezen.
De vrouw kan de man niet ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire verplichtingen die rusten op de woning. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de man geldt jegens de bank die de hypothecaire lening heeft verstrekt. Alleen de bank kan onder omstandigheden de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ontslaan.
De vordering met betrekking tot de gedwongen verkoop van de woning ontbeert een wettelijke grondslag. Voor zover de man meent dat reeds met het aangaan van de gezamenlijke hypotheek voor hem rechten ten aanzien van de woning zijn ontstaan, volgt de voorzieningenrechter dit niet. De enkele omstandigheid dat partijen een gezamenlijke hypotheek zijn aangegaan, maakt niet dat de man economisch eigendom heeft verworven, zoals ter zitting namens de man is gesteld.
4.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. de Gruijl-van Benthem en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.
224 / 120