ECLI:NL:RBROT:2017:1287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/10/520871 / KG ZA 17-148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot opheffing van strafvorderlijk conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen X Force Services B.V. en de Staat der Nederlanden. X Force, een uitzendbureau in de steigerbouw, had eerder conservatoir beslag laten leggen op haar bezittingen door de Staat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. X Force vorderde in dit kort geding de opheffing van deze beslagen, maar de voorzieningenrechter wees de vorderingen af. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden dan die in een eerder kort geding. De voorzieningenrechter benadrukte dat de verplichting om salarissen te betalen geen nieuw feit was en dat de Staat terecht had gesteld dat de beslagen nog niet volledig waren opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de belangen van X Force niet opwogen tegen de noodzaak van het beslag in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. De vorderingen van X Force werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 1.434,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/520871 / KG ZA 17-148
Vonnis in kort geding van 16 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X FORCE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(
Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Engels te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna X Force en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 februari 2017 te 08:28 uur
  • producties 1 tot en met 8 en 10 van X Force
  • producties 1 tot en met 10 van de Staat
  • de mondelinge behandeling op 15 februari 2017 te 10:30 uur
  • de pleitnota van de Staat (met wederom producties 1 tot en met 10)
  • de ter zitting overgelegde ongenummerde productie van de Staat.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid is vonnis bepaald op uiterlijk 17 februari 2017.

2.De feiten

2.1.
X Force is een uitzendbureau dat gericht is op het aanbieden van personeel in de steigerbouw. X Force heeft circa 300 werknemers in dienst.
2.2.
Op 31 januari 2017 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek door de Staat strafrechtelijk conservatoir beslag gelegd op, onder meer, contanten en tegoeden op bankrekeningen van X Force en op vorderingen van X Force op derden.
2.3.
Op 1 februari 2017 is strafrechtelijk conservatoir beslag gelegd op bedrijfsvoertuigen van X Force met de kentekens [kenteken1] , [kenteken2] en [kenteken3] . Dit beslag en de in 2.2 genoemde beslagen worden hierna aangeduid als: de beslagen.
2.4.
X Force heeft op 3 februari 2017 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de strafgriffie van deze rechtbank. Behandeling hiervan is gepland op 17 maart 2017.
2.5.
X Force heeft bij dagvaarding van 6 februari 2017 een kort geding tegen de Staat aanhangig gemaakt. Inzet van dat kort geding was, kort gezegd, opheffing van de beslagen. Behandeling van dit kort geding (met zaak-/rolnummer C/10/520191 / KG ZA 17-107) heeft op 6 februari 2017 om 12:00 uur plaatsgevonden. Op 8 februari 2017 is tussen partijen vonnis gewezen. In dat vonnis is het volgende beslist:
“5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt X Force Services in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.434,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.”
2.6.
X Force heeft op 8 februari 2017 bij het hof Den Haag een turbospoedappel aangevraagd. Behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017 om 14:00 uur. Op 10 februari 2017 heeft het hof om 16:00 uur mondeling (telefonisch) arrest gewezen.
2.7.
In een e-mail van 13 februari 2017 te 13:23 uur van de heer E.A. van der Meel, griffier, werkzaam op de handelsgriffie van het hof Den Haag aan de advocaat van X Force, met een afschrift aan de advocaat van de Staat, staat het volgende vermeld:
“Geachte mr. Coskun,
Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van hedenmiddag treft u hieronder het dictum aan van de uitspraak d.d. 10 februari 2017 van het hof in de zaak X Force Services B.V. tegen de Staat der Nederlanden (ministerie van V & J, het OM). De motivering van de uitspraak volgt nog. Deze zaak is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.209.125/01.

Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2017;
- heft de beslagen op voor een bedrag van € 375.423,02 en laat de beslagen voor het overige in stand;
- compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, J.J. van der Helm en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier”.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben bericht. Mr. Engels is in de cc van deze e-mail opgenomen.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
X Force vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. de Staat te veroordelen om per direct alle gelegde (derde) beslagen, te weten op:
( i) de bankrekeningen zoals vermeld in de dagvaarding van 6 februari 2017,
(ii) de opdrachtgevers zoals vermeld in de dagvaarding van 6 februari 2017,
(iii) op de contante gelden die zich op kantoor bevonden en zoals vermeld in de dagvaarding, en
(iv) op de bedrijfswagens zoals vermeld in de dagvaarding,
op te heffen, en indien van toepassing per direct te retourneren, althans voor een bedrag ad € 567.708,00 het beslag op te heffen voor wat betreft de vrij rekening (dit betreft de som van alle korte termijn verplichtingen), gelijk aan op de door de wet voorgeschreven wijze, op straffe van een dwangsom ad € 250.000,00 voor iedere dag, gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat de Staat nalaat aan één van de veroordelingen tot opheffing te voldoen;
2. de Staat te veroordelen per direct (binnen 24 uur na wijzen vonnis) de bescheiden als vermeld onder randnummer 6 bij dagvaarding af te geven, op straffe van een dwangsom ad € 250.000,00 voor iedere dag, gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat de Staat nalaat aan één van de veroordelingen tot opheffing te voldoen;
3. de Staat te veroordelen in de proceskosten, althans de Staat te veroordelen in de proceskosten de hoogte daarvan in goede justitie te bepalen, onder de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd;
4. de Staat te veroordelen in de nakosten van € 199,00, voor het geval de Staat niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen na betekening aan het te dezen te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van alle vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De primaire vordering onder 1 strekt tot opheffing van alle in de vordering onder 1 genoemde beslagen. Die vordering wordt afgewezen. Dezelfde vordering is ook bij de voorzieningenrechter en in het turbospoedappel bij het hof aan de orde geweest en het hof heeft die vordering blijkens het dictum afgewezen. Gelet op die zeer recente afwijzing, die nog geen week oud is, zou alleen in geval van nieuwe feiten en omstandigheden een nieuw oordeel daaromtrent kunnen worden gevraagd. X Force heeft in de dagvaarding geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Zij beperkt zich in de dagvaarding (randnummers 12, 13 en 15 tot en met 25) tot het herhalen van gronden die ook al in de dagvaarding voor het kort geding van 6 februari 2017 (randnummers 16 tot en met 29) waren aangevoerd. Desgevraagd heeft X Force ter zitting nog aanvullend gesteld dat het niet opheffen van alle beslagen ertoe zal leiden dat zij iedere 4 weken de gang naar de rechter zal moeten maken om de salarissen van haar werknemers te moeten betalen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die tot opheffing van alle beslagen moeten leiden. De verplichting om, per betaalperiode, salarissen te betalen is immers niet nieuw.
Daar komt, maar dat ten overvloede, het volgende nog bij. Per moment zal moeten worden bekeken of en op grond waarvan er aanleiding is om gelegde beslagen te beperken of op te heffen. Nog afgezien van de kwestie van de bevoegde rechter zal daarbij, op het punt van het voortduren van het beslag, de proportionaliteit moeten worden beoordeeld waarbij de stand van het strafrechtelijk onderzoek en de voortvarendheid waarmee dit ter hand wordt genomen een rol zullen kunnen spelen. Bovendien zal op 17 maart a.s. de behandeling van het klaagschrift in raadkamer plaatsvinden zodat het niet zonder meer in de rede ligt om te verwachten dat daarna nog veel ruimte is voor, herhaald, ingrijpen door de civiele voorzieningenrechter. Ten slotte zij nog opgemerkt dat X Force opheffing vraagt van beslagen onder opdrachtgevers zoals vermeld in de dagvaarding van 6 februari 2017. In die dagvaarding staan 5 opdrachtgevers genoemd. De Staat heeft onweersproken gesteld dat niet onder al die opdrachtgevers beslag gelegd is. Dit blijkt ook uit een op 6 februari 2017 door X Force ontvangen betaling van een van die opdrachtgevers (Altrad), welke betaling vermeld staat op de door de Staat ter zitting overgelegde ongenummerde productie (bankafschriften).
4.2.
X Force vordert onder 1 subsidiair opheffing van de beslagen tot een bedrag van
€ 567.708,00. Hierover wordt het volgende overwogen. De voorzieningenrechter sluit aan bij het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 februari 2017. Kort gezegd komt het erop neer dat de civiele voorzieningenrechter slechts tot een beperkte toetsing van de vordering tot opheffing van de strafrechtelijke beslagen kan overgaan. Enkel de proportionaliteit en de subsidiariteit kunnen nopen tot opheffing van de beslagen. Daarnaast sluit de voorzieningenrechter aan bij de beslissing van het hof van 10 februari 2017, waarin de beslagen worden opgeheven tot een bedrag van € 375.423,02.
4.3.
Het bedrag van € 567.708,00 bestaat, zo bleek ter zitting, uit twee componenten: een bedrag van € 177.820,00 aan salarisverplichtingen en een bedrag van € 389.888,00 aan crediteuren. Dit laatste bedrag is inclusief een bedrag van € 240.888,00 aan loonheffing.
4.3.1.
Het bedrag aan salarisverplichtingen dat X Force heeft genoemd, omvat, zo bleek ter zitting, ook het bedrag van € 126.354,02. Dit bedrag is het saldo van € 375.423,02 (het opheffingsbedrag) en € 249.068,40 (het bedrag dat derde beslagene Bilfinger na de opheffing heeft uitbetaald). Van dit bedrag vordert X Force opnieuw de opheffing. Die opheffing is echter al toegewezen door het hof, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
4.3.2.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat X Force eigenlijk in rechte wil afdwingen dat de Staat aan twee andere derde beslagenen (Brand Energy B.V. en Sips United) schriftelijk toestemming geeft om, ter algehele voldoening aan de veroordeling van het hof, aan X Force het resterende vrijgegeven bedrag uitbetaalt. Een vordering van die strekking heeft X Force evenwel (ook bij benadering) niet in haar petitum opgenomen.
4.3.3.
Het hiervoor overwogene neemt niet weg dat de beslagen blijkbaar nog niet volledig tot het bedrag van € 375.423,02 zijn opgeheven. Hoewel dus geen vordering dienaangaande is ingesteld wordt, ten overvloede, nog het volgende overwogen. In het licht van de door X Force meermaals ingenomen stelling dat er bij 5 opdrachtgevers – wat er feitelijk minder blijken te zijn – conservatoir beslag is gelegd voor een opeisbaar bedrag van
€ 1.062.194,04, is het, ook gelet op wat hierna in 4.3.5. nog wordt overwogen, niet zonder meer onredelijk dat de Staat eerst stukken van X Force wil zien waaruit kan blijken dat haar vorderingen op Bilfinger (toch) niet opeisbaar zouden zijn en/of meer inzicht wil hebben in de bedragen die zij (indirect) vrij zou geven.
4.3.4.
Dan rest ten aanzien van de salarisverplichtingen nog een opheffingsvordering voor het bedrag van € 51.465,98 (€ 177.820,00 verminderd met € 126.354,02). De onderbouwing van het bedrag van die salarisverplichtingen is summier. Daar komt bij dat in het crediteurenlijstje (productie 4 X Force) een bedrag van € 17.500,00 staat opgenomen met als omschrijving “kantoorpersoneel periode 2”. Hoe dit bedrag moet worden gezien in het licht van de totale salarisverplichtingen van X Force is niet duidelijk.
4.3.5.
De Staat heeft (onbetwist) gesteld dat X Force zowel in het eerste kort geding als bij het hof heeft aangegeven dat de door opheffing van beslagen vrij te vallen bedragen nodig waren, en volledig zouden worden gebruikt, om haar werknemers te betalen. Ook X Force heeft het bij herhaling over verplichtingen tegenover haar werknemers. Uit door de Staat overgelegde bankgegevens (ongenummerde productie) blijkt echter dat X Force de vrijgekomen gelden niet volledig gebruikt heeft om haar werknemers te betalen. Zo is er na ontvangst van de gelden van Bilfinger € 10.000,00 cash opgenomen en een bedrag van bijna € 40.000,00 aan de advocaat van X Force betaald. Alleen al deze twee bedragen laten zich bijna optellen tot het bedrag dat X Force stelt nodig te hebben om te voldoen aan haar nog resterende verplichtingen jegens haar werknemers. Die verplichtingen had zij al (nagenoeg) kunnen nakomen, als zij geen andere keuzes had gemaakt. X Force had die verplichtingen zelfs volledig kunnen nakomen als in aanmerking wordt genomen dat X Force recent nog een bedrag van bijna € 20.000,00 heeft ontvangen van een (eerder genoemde) opdrachtgever bij wie, zo blijkt, geen derdenbeslag gelegd is. Dat bedrag had X Force ook (deels) voor haar werknemers kunnen aanwenden. Dat X Force in strijd handelt met de, ook volgens haar eigen stellingen, bedoeling van de opheffing moet dan ook voor haar eigen rekening en risico komen. De Staat betwijfelt terecht wat er bij een eventuele volgende (gedeeltelijke) opheffing met de vrij te vallen gelden zal gebeuren. Ten slotte is in aanmerking genomen dat vooralsnog nergens uit blijkt dat een faillissement dreigt wanneer de betalingen aan de werknemers niet vandaag of morgen plaatsvinden. Bovendien, het zij herhaald, is dat een gevolg van keuzes die X Force zelf, bewust, heeft gemaakt. Blijkbaar zijn de verplichtingen tegenover de werknemers toch niet de meest nijpende, dat terwijl er van de zakelijke rekening wel de advocaat en (op 8 februari 2017) eten bij MacDonalds betaald wordt (hoe klein dat laatste bedrag ook moge zijn).
X Force heeft over de geldopnames nog gesteld dat dit bedrag is gepind omdat er cash voorschotten op kilometervergoedingen en reiskosten aan werknemers moeten worden betaald. Die stelling lijkt echter te worden weersproken door een grote hoeveelheid betalingen van benzinevergoedingen aan werknemers op 7 februari 20017, die blijkt uit de door de Staat overgelegde bankgegevens.
4.3.6.
Over het bedrag van € 389.888,00 aan crediteuren wordt het volgende overwogen. Als eerste wordt, onder verwijzing naar het vonnis in het eerste kort geding, overwogen dat sprake moet zijn van een zwaarwegend belang om tot (gedeeltelijke) opheffing over te gaan. In dat kader is van belang dat veel van de in productie 6 van X Force genoemde facturen ook tijdens het eerste kort geding al opeisbaar waren. Daarnaast staat in die productie ook een bedrag van € 17.500,00 voor salarissen kantoorpersoneel opgenomen. Hiervoor is al aangegeven dat de vraagt rijst hoe zich dit verhoudt tot de gestelde verplichtingen tegenover de werknemers. Verder heeft X Force niet onderbouwd dat op dit moment door een of meer van deze crediteuren het faillissement van X Force wordt aangevraagd of dreigt te worden aangevraagd. Ook blijkt uit de door de Staat ter zitting overgelegde bankgegevens dat X Force in de afgelopen weken betalingen heeft verricht ten behoeve van verschillende crediteuren. Als ten slotte nog rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat niet onder alle opdrachtgevers van X Force beslag gelegd is, en er nog betalingen van opdrachtgevers binnenkomen, is de voorzieningenrechter, alles afwegende, van oordeel dat ten aanzien van de crediteuren het met opheffing gediende belang weliswaar groot is maar onvoldoende zwaarwegend om te komen tot een gedeeltelijke opheffing van de beslagen.
4.4.
De vordering onder 2 zal eveneens worden afgewezen. X Force heeft niet onderbouwd dat zij haar NEN-certificering daadwerkelijk kwijt is geraakt. Zij wisselt steeds van standpunt, zelfs ter zitting nog. Eerst stelde zij dat zij de NEN-certificering dreigt kwijt te raken, vervolgens stelt zij dat zij deze certificering kan kwijtraken en even later stelt zij dat zij deze al was kwijtgeraakt. Uit de in dat verband overgelegde e-mail, en ook overigens, blijkt niets van dit al. Ten overvloede wordt overwogen dat de Staat heeft aangeboden kopieën van de benodigde stukken te verstrekken mits X Force haar – naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien als onvoldoende bepaald aan te merken – verzoek tot afgifte nader specificeert.
4.5.
X Force zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt X Force in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.434,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017 .1734/2009