12.9.Op 24 december 2016 wordt door cameratoezicht gezien dat een grote vechtpartij plaatsvindt voor [a]. De aanwezige beheerder verklaart dat de vechtpartij binnen is ontstaan, nadat er door personen met water is gegooid.
Het wettelijk kader en het beleidskader13. Op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) kan de burgemeester, onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8, de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd intrekken indien naar zijn oordeel in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.
14. De bevoegdheid een exploitatievergunning in te trekken is discretionair van aard, hetgeen inhoudt dat verweerder terzake beleidsvrijheid is gelaten. De (wijze van) gebruikmaking van deze bevoegdheid dient door de voorzieningenrechter terughoudend beoordeeld te worden.
15. Verweerder hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot intrekking van de exploitatievergunning op grond van artikel 2.28, zesde lid, aanhef en onder a, van de APV het Handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota 2012-2016 (het Handhavingsarrangement). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Om de leefbaarheid in de stad te bewaken treft de gemeente Rotterdam, waar nodig, bestuurlijke maatregelen. Als blijkt dat een horeca-inrichting overlast veroorzaak of blijkt dat een geweldsincident in een horeca-inrichting heeft plaatsgevonden, dan kan een sluiting van de betreffende onderneming of een intrekking van de vergunning volgen.”
“Soms moet een horecaondernemer een exploitatieplan inleveren om een vergunning te krijgen. (…) Als wordt geconstateerd dat de ondernemer dit plan niet naleeft, is dit een ernstige overtreding, die kan leiden tot intrekking van de exploitatievergunning.”
“Aan de exploitatievergunning worden soms voorschriften verbonden. Dit kunnen algemene voorschriften zijn die in de reguliere vergunningverlening aan het desbetreffende horecabedrijf worden opgelegd (bijvoorbeeld dat wordt geëxploiteerd conform het bij de vergunningaanvraag ingediende exploitatieplan), maar ook specifieke voorschriften
die bijvoorbeeld zijn bedoeld om de exploitant expliciet te dwingen om op de voorgeschreven manier te exploiteren. (…) Als wordt geconstateerd dat de exploitant zich niet aan de voorschriften houdt, wijst de burgemeester de exploitant er in principe altijd eerst op dat hij zich aan de voorschriften moet houden.”
Hierbij is bepaald dat een eerste en tweede constatering van een overtreding leiden tot een waarschuwing, de derde constatering leidt tot de intrekking van de exploitatievergunning.
De voorzieningenrechter komt dit beleid niet onjuist of onredelijk voor.
Beoordeling van de gronden gericht tegen de incidenten en overtreding exploitatieplan
16. Niet in geschil is dat de incidenten zoals verwoord onder rechtsoverweging 12 hebben plaatsgevonden. Het betoog van verzoeker dat dergelijke incidenten inherent zijn aan de exploitatie van nachthoreca, heeft niet de betekenis die verzoeker daar aan hecht. Inderdaad lijkt het aannemelijk dat bij exploitatie van nachthoreca het risico van incidenten groter is, maar volgens politierapportages komen geweldsincidenten en overlast meer voor bij [a] dan bij andere nachthoreca. Verzoeker bestrijdt dit, maar de verklaringen van omwonenden die hij ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, ontkrachten dit niet (zie hetgeen overwogen is onder rechtsoverweging 11). Niet gebleken is dat verweerder het verlies van vertrouwen in verzoeker als horeca-ondernemer in overwegende mate baseert op incidenten waarbij [a] zelf de hulp van de politie heeft ingeroepen. Het standpunt van verzoeker, dat niet elke persoon die in beschonken toestand over straat loopt bij zijn inrichting vandaan komt, is juist, maar kan niet afdoen aan de na 8 maart 2016 gedane constateringen waarbij dat wel het geval is geweest en waarbij is gezien dat dronken personen tot de inrichting zijn toegelaten. Wanneer verzoeker meent dat de politie onvoldoende op zijn meldingen reageert, betekent dit niet dat de verweerder niet tot intrekking van de vergunningen mag overgaan. Van het incident van [datum 3] is aangifte gedaan. Het incident wordt ondersteund door getuigenverklaringen. Ter zitting is aan de orde geweest dat de politierechter op 10 februari 2017 verzoeker een boete heeft opgelegd voor zijn betrokkenheid bij dit incident. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag verweerder het verzoeker aanrekenen dat hij op [datum 3] geen afstand heeft gehouden toen voor de inrichting een opstoot ontstond, te meer omdat verzoeker alcohol had gedronken. Dat verzoeker, zoals hij stelt, toen geen dienst had in [a], neemt niet weg dat hij ook dan in zijn hoedanigheid als exploitant aangesproken kan worden. Anders dan verzoeker meent, werpt verweerder hem niet tegen dat hij een ex-werkneemster zou hebben mishandeld, maar dat hij onder invloed van alcohol als exploitant in zijn inrichting aanwezig was en dat zijn optreden bij de aldaar ontstane situatie niet de-escalerend heeft gewerkt. Verzoeker had ervoor kunnen kiezen niet naar buiten te gaan en de beveiligers hun werk te laten doen. Verweerder kan genoemde incidenten aan de het verlies van vertrouwen in verzoeker als horeca-ondernemer ten grondslag leggen.
17. Dat de beveiligers van [a] ook een kalmerend en positief effect op de omgeving kunnen hebben, neemt niet weg dat de geconstateerde incidenten voldoende grondslag kunnen bieden om het vertrouwen in verzoeker als ondernemer te verliezen. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het hem verontrust dat uit de mutaties van de politie het beeld naar voren komt dat verzoeker medewerkers zwart uitbetaalt en dat lachgas in [a] is verkocht. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen dat uit de mutaties inderdaad dit beeld naar voren komt. Dit “beeld” is slechts een bijkomende reden voor verlies aan vertrouwen. Fraude (door producten niet aan te slaan) en gebruik van drugs zijn niet aan het verlies van vertrouwen ten grondslag gelegd.
18. In het exploitatieplan van verzoeker met betrekking tot [a] zijn onder andere als waarborgen opgenomen dat in geval van fysiek geweld direct de politie wordt verwittigd en aangifte wordt gedaan, het beveiligingspersoneel verantwoordelijk is voor het voorkomen en signaleren van overmatig drankgebruik en dat beschonken en/of dronken mensen niet worden toegelaten. Uit het dossier blijkt dat niet altijd aangifte wordt gedaan (zie het incident 17 december 2016), dat overmatig drankgebruik binnen de inrichting niet wordt voorkomen (bijvoorbeeld het incident van 28 november 2016) en dat beschonken en/of dronken mensen wel worden toegelaten (bijvoorbeeld het incident van 16 oktober 2016). Op grond daarvan constateert de voorzieningenrechter dat verzoeker zich niet houdt aan de voorwaarden van het exploitatieplan. Verweerder kan dit aan het verlies van vertrouwen in verzoeker als horeca-ondernemer ten grondslag leggen.
19. Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat voor vergelijkbare incidenten bij andere 24-uurs horecazaken geen dan wel een minder zware maatregel wordt opgelegd. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat verzoeker zijn stelling niet heeft onderbouwd, zodat niet kan worden beoordeeld of van vergelijkbare gevallen sprake is.
Proportionaliteit: intrekking beide vergunningen20. Verzoeker voert aan dat hij nu beide inrichtingen moet sluiten en dat dit disproportioneel is. Verweerder had kunnen volstaan met de intrekking van de exploitatievergunning van alleen [a].