ECLI:NL:RBROT:2017:1374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
ROT 15/6916
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwen en planologisch strijdig gebruik in Goeree-Overflakkee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee. De eiseres, gevestigd te Middelharnis, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2015, waarin haar bezwaar tegen de omgevingsvergunning ongegrond was verklaard. De omgevingsvergunning betrof de activiteit bouwen en de activiteit planologisch strijdig gebruik voor een perceel dat bekend staat als [locatie]. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de belangen van de eiseres niet zwaarder wogen dan de belangen van de vergunninghouder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor het vergunde gebruik van het perceel in strijd was met de bestemming ‘Bedrijf-Gemengd gebied’, maar dat de vergunning kon worden verleend op basis van de afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank heeft de beleidsvrijheid van het college gerespecteerd en geoordeeld dat de vergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over concurrentieverhoudingen en parkeerdruk verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/6916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te Middelharnis, eiseres,

gemachtigde: mr. A.M.L. Josten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,
gemachtigde: F. ten Brinke.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) omgevingsvergunningen verleend voor de activiteit bouwen en de activiteit planologisch strijdig gebruik ten behoeve van het perceel plaatselijk bekend [locatie] , kadastraal bekend [nummer] (het perceel).
Bij besluit van 16 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H. Blom, kantoorgenoot van gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [naam] , vennoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 25 februari 2015 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de verbouw van een deel van de gebouwen op het perceel en voor het gebruik van deze gebouwen in strijd met het bestemmingsplan.
2. Bij besluit van 15 april 2015 heeft verweerder omgevingsvergunningen verleend voor de activiteit bouwen en de activiteit planologisch strijdig gebruik. De bouwactiviteiten zien op aanpassingen van de loodsen die in gebruik waren voor groothandel en voor visverwerking. De kopgevels worden voorzien van nieuwe kozijnen met toegangsdeuren en intern zal de inrichting worden aangepast aan de nieuwe detailhandelsbestemming. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch strijdig gebruik is detailhandel op het perceel toegestaan.
3. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. Onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met -voor zover van belang- een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met
- voor zover van belang - het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2° van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
4.2.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers.
4.3.
Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan “Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012” (het bestemmingsplan). Het perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming ‘Bedrijf-Gemengd gebied’.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en komt op tegen de verleende omgevingsvergunning voor zover deze ziet op de wijziging van het gebruik. Uit het systeem van de Wet ruimtelijke ordening in relatie met de Wabo volgt volgens eiseres dat daarvoor een andere procedure met meer waarborgen, onderzoeken en met een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. De verleende vergunning komt namelijk feitelijk neer op een herziening van het bestemmingsplan, omdat volgens de omgevingsvergunning detailhandel zonder enige beperking is toegestaan op het perceel. Het aan de vergunning verbonden voorschrift ‘zodra het inrichtingsgebruik van de linker detailhandel bekend is, dient deze ter goedkeuring overgelegd te worden aan de gemeente’, geeft eiseres onvoldoende rechtswaarborg.
Verder is eiseres van mening dat de vergunning het ondernemersklimaat aantast en dat
de toegevoegde waarde van de verruiming van het winkelaanbod met 600 m2 eerst had moeten worden onderzocht. Verweerder heeft niet getoetst aan de Detailhandelsvisie Goeree-Overflakkee van 18 december 2010. Er is een tekort aan parkeerplaatsen bij de vergunde locatie, met als gevolg extra parkeerdruk op parkeerplaatsen elders.
In beroep heeft eiseres nog aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
6. Beoordeling
6.1.
Een van de bloemenwinkels van eiseres is gevestigd in Ouddorp, op een paar honderd meter afstand van het perceel. Omdat een van de ruimtes op het perceel voor detailhandel wordt verhuurd aan een bloemenhandel, zal de rechtbank eiseres, als concurrent, aanmerken -als belanghebbende bij het bestreden besluit.
6.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanvraag voor het vergunde gebruik van het perceel in strijd is met de bestemming die aan de gronden is gegeven, namelijk “Bedrijf-Gemengd gebied”. Het gebruik van het perceel kan alleen vergund worden met de aan verweerder gegeven afwijkingsbevoegdheid, in dit geval bepaald door de voorwaarden genoemd in artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II van het Bor. Op zich kan worden geconstateerd dat de aanvraag aan deze voorwaarden voldoet. Verweerder is dan ook bevoegd het bestreden besluit te nemen, mits de voorgenomen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.3.
Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft verweerder beleidsvrijheid. Dit is reden voor de bestuursrechter om die beslissing als neergelegd in het bestreden besluit terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, vooropgesteld dat de voorgenomen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt in het algemeen dat naarmate een activiteit ingrijpender afwijkt van het geldende bestemmingsplan, de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing worden gesteld hoger zijn.
6.4.
Met het verlenen van de vergunning maakt verweerder mogelijk dat het perceel gebruikt wordt voor detailhandel. Anders dan eiseres in haar beroep stelt, wijzigt het bestemmingsplan dus niet; door de omgevingsvergunning te verlenen wordt “Detailhandel” toegestaan in plaats van de bestemming “Bedrijf-Gemengd gebied”. Ter motivering van de afwijking van de geldende bestemming heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gezien de bestemmingen die op de aangrenzende percelen rusten detailhandel daarin passend is. Op de aangrenzende percelen rusten de volgende bestemmingen: Detailhandel, gemengd-1 (detailhandel is hier zonder meer toegestaan), Horeca en Maatschappelijk. Het toestaan van de afwijking betekent in dit geval een uitbreiding van detailhandel die al is toegestaan op de aangrenzende percelen. In zoverre gaat het om een betrekkelijk kleine afwijking en acht de rechtbank de voorgenomen activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat concurrentieverhoudingen bij de belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang zijn, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen. Hiervan is gebleken noch gesteld.
Anders dan eiseres betoogt, dient het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift ‘zodra het inrichtingsgebruik van de linker detailhandel bekend is, deze ter goedkeuring overgelegd te worden aan de gemeente’, juist ter borging van de belangen van onder anderen eiseres. Als de vergunninghouder een huurder voor de andere ruimte voor detailhandel heeft gevonden, zal verweerder eerst om een goedkeuringsbesluit moeten worden gevraagd. Dat besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep.
6.6.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd treft geen doel. De stelling van eiseres dat verweerder het effect van de toegevoegde winkelruimte moet onderzoeken en de vergunning het ondernemersklimaat aantast, kan – nu geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke onderbouwing - niet afdoen aan de bevoegdheid van verweerder de afwijking te vergunnen. Ter zitting is verder gebleken dat er bij het perceel geen parkeerproblemen spelen en er voldoende parkeergelegenheid is.
6.7.
Eiseres is niet eerder dan in beroep opgekomen tegen de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op de activiteit bouwen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid van de vergunninghouder kan niet worden aanvaard, dat de omvang van het geding na de bestuurlijke voorfase wordt uitgebreid. Daarom zal de rechtbank deze grond buiten beschouwing laten.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, de belangen afwegende, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.