4.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat sprake is van witwassen. Nu geen concreet grondmisdrijf kan worden bewezen, kan alleen tot bewezenverklaring worden gekomen indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld, waarmee de auto is aangeschaft, uit misdrijf afkomstig is. Daarvan is geen sprake. Het openbaar ministerie stelt uitsluitend dat de verdachte geen inkomsten heeft gehad, die de aankoop van de auto kunnen rechtvaardigen, en ‘achtervolgt’ de verdachte met oude documentatie. Dit is onvoldoende voor een vermoeden van witwassen. De verdachte heeft niet veel inkomen gehad, maar de aankoopprijs van deze auto is niet buitensporig hoog geweest en het kopen van een auto ‘op krediet’ is niet crimineel. De verdachte heeft een verklaring gegeven over de herkomst van het geld voor de auto, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft de auto samen met zijn stiefvader, tevens de buurman van zijn moeder, gekocht. Hij heeft zelf € 14.000,- ingebracht en zijn stiefvader € 4.000,=. Hij heeft verklaard dat hij rapper is en dat zijn beste vriend [naam 1] , die profvoetballer is, hem geld heeft geleend voor de inrichting van een studio, maar dat hij dit geld heeft gebruikt voor de aanschaf van deze auto. Deze verklaring is onderbouwd met een schriftelijke verklaring (e-mail) van [naam 2] zelf. Deze verklaring is laat gekomen, omdat [naam 2] voor zijn werk als profvoetballer in Thailand verblijft en omdat de verdachte het moeilijk vond om aan hem op te biechten dat hij het geld niet heeft gebruikt voor een studio, maar voor een auto. Dat de verdachte aan [naam 2] een concepte-mail heeft gestuurd waarin hij heeft geschreven hoe de verklaring van [naam 2] zou moeten luiden is niet vreemd of oneigenlijk. De verdachte heeft [naam 2] verteld dat hij moest voorkomen en dat hij zou verklaren hoe hij aan zijn geld komt. [naam 2] heeft hem gevraagd wat hij moest schrijven en daarop stuurde de verdachte hem een concept. [naam 2] was vrij om de concepttekst al dan niet over te nemen.
Beoordeling
Voorop gesteld wordt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat, in een geval zoals het onderhavige waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit strafbare feiten aanwezig is, witwassen bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het openbaar ministerie heeft daartoe feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan de navolgende vaststellingen kunnen worden gedaan:
De in de tenlastelegging bedoelde auto (een auto van het merk Mercedes, type A180, kenteken [kentekennummer 1] , hierna: de auto) was in de ten laste gelegde periode eigendom van de verdachte. De koopprijs van de auto was (volgens de verdachte) ongeveer € 18.000,-. De verdachte heeft de aankoop van de auto niet kunnen financieren uit legale inkomsten; zijn legale inkomsten waren daarvoor veel te laag.
Op grond van die omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld waarmee de auto is aangeschaft van enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft een alternatieve verklaring voor de herkomst van het geld gegeven. Hij heeft verklaard dat hij een belangrijk deel van de aankoopprijs van de auto, namelijk een bedrag van € 14.000,-, heeft betaald met geld dat hij heeft geleend van zijn vriend [naam 2] .
Het openbaar ministerie heeft daarop onderzoek gedaan naar voornoemde alternatieve verklaring over de herkomst van het geld. Aan de orde is de vraag of op grond van de uitkomsten van dat onderzoek met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarmee de auto is aangeschaft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarbij is van belang dat de verdachte pas zeer laat met zijn alternatieve verklaring is gekomen, namelijk pas kort voor de terechtzitting van 11 mei 2016. Bovendien zijn er – gelet op het daarnaar door de politie verrichte onderzoek – grote vraagtekens te plaatsen bij de wijze waarop de door [naam 2] aan de raadsvrouw gemailde verklaring tot stand is gekomen. De verdachte heeft, zoals op de terechtzitting ook door hem is bevestigd, op 2 mei 2016 via Whatsapp tegen [naam 2] gezegd dat hij zijn hulp nodig heeft. Vervolgens heeft hij [naam 2] , hetgeen ook door hem is bevestigd, op 10 mei 2016 een tekst gestuurd met het verzoek die te mailen aan zijn raadsvrouw. In deze tekst staat dat [naam 2] hem geld heeft geleend voor het inrichten van een studio, maar dat hij dat geld heeft gebruikt voor de aankoop van een auto. [naam 2] heeft vervolgens op 11 mei 2016 een e-mail aan de raadsvrouw gestuurd, met daarin een tekst die vrijwel identiek is aan de tekst die de verdachte aan hem had gemaild. De raadsvrouw heeft betoogd dat deze gang van zaken niet vreemd of oneigenlijk is. Dat overtuigt de rechtbank echter niet. Daarbij neemt de rechtbank, net als de officier van justitie tevens in aanmerking dat de verdachte in een opgenomen vertrouwelijk gesprek tegen iemand heeft gezegd dat [naam 2]
gaatzeggen dat hij hem geld heeft geleend. Voornoemde omstandigheden in samenhang bezien, maken dat de verklaring van [naam 2] en daarmee ook de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig zijn.
Gelet op al het voorgaande is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de auto die de verdachte voorhanden heeft gehad middellijk uit enig misdrijf afkomstig is omdat deze is aangeschaft met uit misdrijf afkomstig geld, en dat de verdachte dit ook wist.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is geweest van verhullingshandelingen. De auto was immers niet op naam van de verdachte gesteld, maar op naam van [naam 3] (blijkens het dossier de buurman van de moeder van de verdachte). Dat de verdachte dit gedaan heeft vanwege inschrijvingsperikelen, zoals door zijn raadsvrouw is gesteld (en op geen enkele wijze is onderbouwd), acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte bij geen enkele politiecontrole heeft verklaard dat de auto van hem is (hij verklaarde wisselend dat de auto van zijn oom, stiefvader of buurman is) en dat standpunt ook bij zijn verhoren nog heeft volgehouden.