ECLI:NL:RBROT:2017:1542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
10/811225-15 09/203683-14 (T.U.L.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, poging tot afpersing en mishandeling door zoon van zijn moeder en mishandeling van zijn zus, tevens bedreiging van een medewerker van Bouman GGZ

Op 15 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder diefstal, poging tot afpersing en mishandeling. De verdachte, een 19-jarige man, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn moeder en zus, alsook van het bedreigen van een medewerker van Bouman GGZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn moeder heeft mishandeld door haar met gebalde vuist in het gezicht te slaan en haar arm vast te pakken. Daarnaast heeft hij geprobeerd zijn moeder af te persen door met een mes te dreigen en geld van haar te eisen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal van een ketting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk de ketting van zijn moeder heeft geprobeerd te trekken.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn zus door haar met een bezemstok te slaan. De bedreiging van de medewerker van Bouman GGZ werd ook bewezen verklaard, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek. De verdachte is veroordeeld tot reclasseringstoezicht en moet zich onder behandeling stellen voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/811225-15
Parketnummer vordering TUL VV: 09/203683-14
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
[woonplaats 1] ,
verblijvende op het adres [adres 2] [woonplaats 2] ,
raadsvrouw mr. D.S. Lösing, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een behandelverplichting en de verplichting om naar school te gaan en een stageplek te zoeken;
  • het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel onder parketnummer [nummer] .

4.Vrijspraak

Feit 1 primair
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot diefstal met geweld van een ketting) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op grond van de verklaring van de aangeefster [naam slachtoffer] (de moeder van de verdachte) en de verklaring van de getuige H. [naam getuige] (haar buurman). Zij acht op basis daarvan bewezen dat de verdachte zijn moeder heeft vastgepakt en heeft geprobeerd haar ketting van haar nek te trekken.
Beoordeling
De verdachte heeft de tenlastegelegde poging tot diefstal van de ketting ontkend.
Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de verdachte de arm van zijn moeder vastpakte en deze op haar rug drukte en, terwijl hij dat deed, de gouden ketting van haar nek probeerde te trekken. In haar aangifte heeft aangeefster over dit laatste niet verklaard.
In het nadere verhoor van de aangeefster is haar voorgehouden dat de getuige heeft verklaard dat de verdachte heeft geprobeerd de ketting van haar nek te trekken. Toen heeft zij verklaard dat dit klopt. Op de vraag in het nadere verhoor op welke manier dit is gebeurd, verklaarde zij uitsluitend dat de verdachte tegen haar zei dat als zij hem geen geld zou geven, hij haar hand zou pakken en dat hij vervolgens haar hand beetpakte en deze op haar rug draaide. Zij heeft verder verklaard dat zij, op het moment dat de verdachte haar losliet, zelf de ketting heeft afgedaan en achter de bank heeft gegooid, zodat hij die niet kon pakken. Zij heeft dus niet uitdrukkelijk verklaard dat de verdachte haar ketting
van haar nekprobeerde te trekken. Later in het verhoor heeft de aangeefster wel verklaard dat de verdachte naar haar toe kwam om de ketting
uit haar handte pakken. Dit komt echter niet overeen met hetgeen zij eerder in het verhoor verklaarde en het komt evenmin overeen met de verklaring van de getuige [naam getuige] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de tenlastegelegde poging tot diefstal van de ketting. Evenmin kan derhalve worden vastgesteld dat er een relatie bestaat tussen de toepassing van het wel te bewijzen geweld en die poging tot diefstal. Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Feit 1 subsidiair
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit.
Beoordeling
Nu de verdediging niet uitdrukkelijk heeft onderbouwd waarom de verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en de verdachte dit feit deels heeft bekend, namelijk dat hij zijn moeder heeft vastgepakt, wordt dit feit zonder nadere motivering bewezen verklaard.
Feit 2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Uit de verklaringen van de aangeefster (de moeder van de verdachte) en getuige [naam getuige] blijkt niet dat de verdachte geld heeft geëist (met de woorden: “Geef mij 10,- euro, dan ga ik weg”) op het moment dat hij met het mes zwaaiende bewegingen boven zijn hoofd maakte. Ook is niet duidelijk tegen wie het maken van de zwaaiende bewegingen met het mes was gericht.
Beoordeling
Dit verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen (de verklaringen van de aangeefster en getuige [naam getuige] , die op punten worden ondersteund door de verklaring van de verdachte op de terechtzitting). Op basis daarvan wordt het volgende vastgesteld. De verdachte is naar de woning van de buurman gegaan, omdat hij geld wilde hebben van zijn moeder, die daar aanwezig was. Hij zei tegen zijn moeder dat hij geld wilde, maar zijn moeder zei dat zij geen geld had. Hij werd daar boos om en kort daarna pakte hij een aardappelschilmesje. Hij maakte daarmee zwaaiende bewegingen boven zijn hoofd en zei daarbij tegen zijn moeder: “Geef mij 10 euro, dan ga ik weg”. Op basis hiervan wordt bewezen geacht, anders dan door de verdediging is bepleit, dat de verdachte zijn moeder heeft bedreigd met het oogmerk om haar te dwingen hem geld te geven. Dat hij het mesje zou hebben gepakt nadat de buurman hem had vastgepakt, zoals de buurman heeft verklaard, maakt dit niet anders.
Feit 3
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 3 is vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent dat hij zijn moeder heeft geslagen met de vuist. Hij heeft verklaard dat hij haar tijdens de worsteling wel per ongeluk zou kunnen hebben geraakt met zijn elleboog. De wond aan de lip van de aangeefster, die te zien is op de foto in het dossier, is daardoor veroorzaakt, niet door een slag met de vuist. Het voor mishandeling vereiste opzet van de verdachte kan daarom niet worden bewezen.
Beoordeling
De aangeefster (de moeder van de verdachte) heeft verklaard dat de verdachte haar met zijn vuist tegen haar mond heeft geslagen en dat zij daardoor letsel heeft opgelopen aan haar onderlip. Eén van de verbalisanten, die ter plaatse kwamen, heeft dit letsel gezien. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat er een ruzie ontstond en hij boos was toen hij zijn moeder zou hebben geraakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster. Samen met het door de verbalisant geconstateerde letsel levert die verklaring ook voldoende bewijs op dat de verdachte de aangeefster met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Deze geweldshandeling is naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van letsel. Daarmee staat het opzet van de verdachte daartoe vast. Het andersluidende verweer op dit punt wordt verworpen.
Feit 4
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris, waarin hij dit feit heeft bekend en te kennen heeft gegeven dat hij de telefoon wilde verkopen, is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de mobiele telefoon van zijn moeder. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de telefoon niet wilde verkopen, maar weer wilde teruggeven. De rechtbank acht dit, gelet op zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris, niet geloofwaardig.
Feit 5
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 5, twee verschillende incidenten betreffende, is vrijspraak bepleit wegens onvoldoende bewijs.
Met betrekking tot het incident dat op [datum 2] zou hebben plaatsgevonden (het slaan van de zus van de verdachte met een bezemstok) wijken de verklaringen van de aangeefster (de zus van de verdachte) en de moeder van de verdachte van elkaar af. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat zij, toen zij ging kijken, zag dat haar dochter op de grond lag. De aangeefster heeft zelf niet verklaard dat zij op de grond is gevallen. Zij heeft verklaard dat zij de verdachte geld heeft gegeven en dat de verdachte daarna vertrokken is. Er is een foto van letsel in het dossier, dat van deze datum zou zijn. Er is echter geen proces-verbaal van bevindingen waarin staat dat de politie dat letsel heeft gezien. Bovendien is de foto pas twee dagen later genomen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het is veroorzaakt door de ten laste gelegde slag met de bezemstok.
Met betrekking tot het incident op [datum 1] heeft de vriend van de aangeefster ( [naam] ) verklaard dat hij hier niet bij aanwezig was en niet heeft gezien dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen. De aangeefster en de moeder van de verdachte hebben echter wel verklaard dat hij erbij aanwezig was. Gelet hierop lijkt het erop dat er door de aangeefster en de moeder van de verdachte data door elkaar zijn gehaald. Daarom is niet duidelijk wat wanneer is gebeurd.
Beoordeling
De verklaringen van de aangeefster en de moeder van de verdachte met betrekking tot het incident op [datum 1] komen geheel met elkaar overeen; beiden hebben verklaard dat de verdachte de aangeefster met de vuist heeft geslagen. De rechtbank acht dit daarom bewezen.
Ook het slaan met de bezemstok op [datum 2] acht de rechtbank bewezen. De aangeefster heeft hierover verklaard en deze verklaring wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de moeder van de verdachte. De moeder van de verdachte heeft het slaan zelf niet gezien, omdat zij in de keuken was. Zij heeft verklaard dat zij wel heeft gehoord dat er ruzie werd gemaakt en dat zij, toen zij ging kijken, zag dat de aangeefster op de grond lag en dat de verdachte een bezemstok in zijn hand had.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat er data door elkaar zijn gehaald. De verklaring van de vriend van de aangeefster, inhoudend dat hij op [datum 1]
welin de woning aanwezig was, maar niet heeft gezien dat de verdachte de aangeefster toen heeft geslagen is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster en de moeder van de verdachte. Ook de verschillen in de verklaringen van de aangeefster en de moeder van de verdachte, onder andere dat de aangeefster zelf niet heeft verklaard dat zij op de grond is gevallen, maken niet dat moet worden betwijfeld of de moeder van de verdachte wel getuige is geweest van het voorval op [datum 2] .
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op basis van de bewijsmiddelen is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van een medewerker van Bouman GGZ.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair.
hij op [datum 3] te [plaats 1] , zijn moeder, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door een hand/arm van voornoemde [naam slachtoffer] beet te pakken en vervolgens voornoemde hand/arm op de rug van voornoemde [naam slachtoffer] te draaien;
2 primair.
hij op [datum 3] te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [naam slachtoffer] , - met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt boven zijn, verdachtes, hoofd en
- daarbij voornoemde [naam slachtoffer] de dreigende woorden heeft toegevoegd: "Geef mij 10,- euro dan ga ik weg", ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op [datum 3] te [plaats 1] , zijn moeder, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door met gebalde vuist in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan , ;
4.
hij op [datum 3] te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung) toebehorende aan [naam slachtoffer] ;
5.
hij op tijdstippen in de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] te [plaats 1] , [naam zus van verdachte] heeft mishandeld door met gebalde vuist en met een bezemstok tegen het lichaam van voornoemde [naam zus van verdachte] te slaan ;
6.
hij op [datum 4] te [plaats 2] , [naam medewerker Bouman GGZ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam medewerker Bouman GGZ] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik krijg je nog wel, ik maak je af, ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair.

mishandeling, begaan tegen zijn moeder;

2 primair.

poging tot afpersing;

3.

mishandeling, begaan tegen zijn moeder;

4.
diefstal;
5.
mishandeling, meermalen gepleegd;
6.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn moeder mishandeld. Ook heeft hij geprobeerd haar af te persen en haar telefoon gestolen. Hij heeft op twee verschillende data ook zijn zus mishandeld. Hij heeft hun daarmee pijn en letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Ook heeft hij geen respect getoond voor de eigendommen van zijn moeder en heeft hij zijn moeder en zus bang gemaakt. Hij heeft verklaard dat hij steeds geld wilde hebben, omdat hij drugsverslaafd was. Dit is echter geen enkele rechtvaardiging voor zijn handelen.
Toen de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden was geschorst en hij in het kader daarvan voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek verbleef in de kliniek van Bouman GGZ, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een medewerker van Bouman GGZ. Hij heeft daarmee ook dit slachtoffer bang gemaakt. Uit de verklaring van deze medewerker bij de politie komt naar voren dat hij dit als zo bedreigend heeft ervaren dat hij enige tijd niet durfde te gaan werken.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 januari 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt ten behoeve van de terechtzitting, gedateerd [datum reclasseringsrapport] . Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte lijkt ernstig verslaafd te zijn aan cannabis en cocaïne. Ook gebruikt hij mogelijk andere verdovende middelen. Ook is sprake van gedragsproblematiek (agressief, antisociaal, manipulatief en opstandig gedrag), die lijkt te worden versterkt door het middelengebruik. Vanwege een zichtbaar patroon van antisociaal gedrag zijn er daarnaast aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. De verslavingsproblematiek lijkt door te werken op vrijwel alle levensgebieden. Onder andere is de verdachte mede hierdoor niet gemotiveerd om onderwijs te volgen. Ook is volgens de verdachte al zijn geld opgegaan aan drugs en ‘bedelde’ hij daarom veelvuldig bij familie (met name zijn moeder en zus) en kennissen om geld.
Het recidiverisico wordt gelet op deze problematiek ingeschat als hoog. Behandeling gericht op het doorbreken van de verslavingsproblematiek en in kaart brengen en behandelen van de (vermoedelijke) onderliggende problematiek wordt van groot belang geacht om het recidiverisico te verlagen. Abstinentie van middelen is noodzakelijk om eventuele onderliggende problematiek helder te krijgen en hierop behandeling te kunnen inzetten.
Voorts moet er aandacht zijn voor het verkrijgen van stabiliteit op het gebied van dagbesteding, financiën, huisvesting, het sociale netwerk en relaties met familieleden. Eerdere (herhaalde en recente) pogingen om de verdachte te behandelen hebben tot op heden echter onvoldoende effect gesorteerd, vanwege de negatieve houding van de verdachte hiertegen. Hij laat zich niets zeggen en ondanks aanvankelijke beloftes komt hij deze telkens niet na. De haalbaarheid van een traject van behandeling en begeleiding wordt dan ook als zeer gering ingeschat.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante behandeling bij de [naam GGZ instelling] of een soortgelijke instelling, en indien noodzakelijk een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken) en de verplichting om zich in te spannen voor het verkrijgen en behouden van stabiliteit op het gebied van dagbesteding, financiën en huisvesting (ook indien dit betekent een opname in een begeleide/beschermde woonvorm, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht).
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij sinds drie dagen naar school gaat ( [naam school] ), dat hij sinds zijn vertrek uit de kliniek van Bouman GGZ (na het incident met de medewerker van de kliniek op [datum 4] ) ‘clean’ is en dat het sindsdien goed gaat. Hij zegt dat hij geen cocaïne of andere harddrugs meer gebruikt, maar nog wel cannabis in de weekenden. Hij zegt dat hij geen hulp meer nodig heeft, maar dat hij wel bereid is om mee te werken aan toezicht en behandeling als die voorwaarden worden opgelegd.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Evenals door de officier van justitie is gedaan, wordt meegewogen dat het voor het merendeel oudere feiten betreft en wordt voorts rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte (19 jaar). Gelet daarop en op de overige persoonlijke omstandigheden, wordt de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 180 dagen te hoog geacht. Er zal daarom een kortere gevangenisstraf worden opgelegd. Daarbij is mede van belang dat niet alle door de officier van justitie bewezen geachte feiten bewezen zullen worden verklaard.
De rechtbank ziet – met de officier van justitie en de raadsvrouw – aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Zoals geadviseerd door de reclassering worden begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk geacht. Mede daarom zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het verzoek van de officier van justitie om het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren wordt afgewezen, nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende eis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van [datum vonnis] is de verdachte ter zake van vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 19 februari 2015.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 300, 304, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
52 (tweeënvijftig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de [naam GGZ instelling]
of een soortgelijke instelling voor zijn (verslavings)problematiek, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal naar school gaan en zal, wanneer dit aan de orde is, een stageplek zoeken;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van [datum vonnis] aan de veroordeelde opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een ketting, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een hand/arm van voornoemde [naam slachtoffer] heeft beet gepakt en/of (vervolgens) voornoemde hand/arm op de rug van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gedraaid/gedrukt en/of
- ( vervolgens) heeft geprobeerd om voornoemde ketting van de nek van voornoemde [naam slachtoffer] te trekken en/of uit de handen van voornoemde [naam slachtoffer] te pakken/halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , zijn moeder, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door een hand/arm van voornoemde [naam slachtoffer] beet te pakken en/of (vervolgens) voornoemde hand/arm op de rug van voornoemde [naam slachtoffer] te draaien/drukken;
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende bewegingen heeft gemaakt boven zijn, verdachtes, hoofd en/of
- ( daarbij) voornoemde [naam slachtoffer] de (dreigende) woorden heeft toegevoegd: "Geef mij 10,- euro dan ga ik weg", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende bewegingen gemaakt boven zijn, verdachtes, hoofd (waarbij met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, een vinger, althans een hand, van voornoemde [naam slachtoffer] is geraakt);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , zijn moeder, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door - met gebalde vuist, althans een elleboog, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen, althans te geven;
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks [datum 3] te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] te [plaats 1] , [naam zus van verdachte] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal, met gebalde vuist en/of met een bezem/stok op/tegen het lichaam van voornoemde [naam zus van verdachte] te slaan en/of te stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks [datum 4] te Rotterdam, [naam medewerker Bouman GGZ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam medewerker Bouman GGZ] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik krijg je nog wel, ik maak je af, ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht