Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/518833 / KG ZA 17-56
Vonnis in kort geding van 21 februari 2017
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
BYD AUTO INDUSTRY CO LTD,
gevestigd te Shenzhen, Volksrepubliek China,
eiseres,
advocaten mr. M.A. Leijten en mr. M.P. Münch te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
DELTA DRAGON IMPORT SA,
gevestigd te Saint-Légier-La Chiésaz, Zwitserland,
gedaagde,
advocaten mr. J.J. Schelling en mr. J. van de Rakt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BYD Auto en DDI genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de overgelegde producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van BYD Auto, tevens akte eisvermeerdering
- de pleitnota van DDI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
BYD Auto is een Chinese auto(bus)fabrikant. BYD Auto heeft met DDI op 7 oktober 2014 een distributieovereenkomst gesloten, op grond waarvan DDI de exclusieve distributeur werd van twee soorten voertuigen van BYD Auto voor de landen Zwitserland en Frankrijk.
2.2.
DDI heeft de distributieovereenkomst ontbonden en DDI heeft tegen BYD Auto een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij de International Chamber of Commerce (ICC) in Parijs. In die procedure heeft BYD Auto op 28 december 2016 voor antwoord geconcludeerd.
2.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft aan DDI op 28 oktober 2016 verlof verleend voor het leggen van een conservatoir (derden)beslag ten laste van BYD Auto voor een vordering begroot op 197.437.560,- Zwitserse Frank (circa € 184.000.000,-) (hierna te ook noemen: het eerste beslag).
2.4.
Het eerste beslagverlof is verleend voor het leggen van conservatoir beslag:
- onder derden, zijnde, naast drie banken (ABN AMRO, ING en Citibank), het bedrijf BYD Europe B.V., kantoor houdend op de [adres] ;
- op aan BYD Auto in eigendom toebehorende roerende goederen aanwezig op het terrein van BYD Europe aan de [adres] , waaronder begrepen de inventaris, reserve onderdelen en voertuigen, maar geen handelsvoorraad.
2.5.
In het eerste beslagverzoek (inclusief aanvulling) staat onder meer, samengevat:
- DDI maakt aan BYD Auto met name het verwijt dat BYD Auto weigert, althans niet in staat is, om (plug-in) elektrische voertuigen te leveren aan DDI.
- BYD Europe is een volle dochter van BYD Auto en er kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat op het adres van BYD Europe aanwezige roerende goederen eigendom van BYD Auto zijn.
- BYD Auto weet dat DDI verhaalsmogelijkheden zoekt en het overdragen van roerende goederen van BYD Auto aan BYD Europe is zeer eenvoudig, door levering brevi manu.
- om redenen van proportionaliteit wordt er voor gekozen om de in lease uitgegeven BYD- bussen die worden ingezet op Schiphol en op Schiermonnikoog nog niet te beslaan.
2.6.
Het eerste beslag heeft volgens verklaringen van de desbetreffende banken (ABN AMRO, ING en Citibank) onder hen geen doel getroffen.
2.7.
Volgens het desbetreffende proces-verbaal van beslaglegging is op het terrein van BYD Europe in Schiedam een aantal roerende goederen in beslag genomen, waaronder een
auto, vorkheftrucks, kantoormeubilair en computerapparatuur.
2.8.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft aan DDI op 28 december 2016 (wederom) verlof verleend voor het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van BYD Auto voor dezelfde vordering van DDI:
- op aan BYD Auto in eigendom toebehorende roerende goederen bij BYD Europe op het adres [adres] (voor zover nog niet reeds beslagen) en op
- de gelden (leasepenningen) die Schiphol Nederland en/of KLM verschuldigd zijn aan BYD Auto (hierna te noemen: het tweede beslag).
2.9.
In het tweede beslagverzoek (inclusief aanvulling) staat onder meer, samengevat:
- dat de deurwaarder op basis van het eerste verlof op vrijdag 28 oktober 2016 derdenbeslag heeft gelegd,
- dat DDI het sterke vermoeden heeft dat BYD Auto in het daaropvolgende weekend een groot aantal roerende goederen heeft verplaatst, omdat er maar één BYD-auto in beslag was genomen in Schiedam, terwijl zich op de parkeerplaats bij BYD Europe altijd meer van deze auto’s bevinden,
- dat DDI om redenen van proportionaliteit afziet van het leggen van conservatoir beslag (met gerechtelijke bewaring) op de batterijen in de BYD-bussen die op Schiphol rondrijden. Wel wil DDI de leasepenningen en andere gelden die Schiphol Nederland/KLM aan BYD Auto verschuldigd zijn, beslaan.
3.Het geschil
3.1.
BYD Auto vordert (voor eisvermeerdering) samengevat - veroordeling van DDI tot opheffing van de door DDI ten laste van BYD Auto gelegde conservatoire (derden) beslagen alsmede een verbod aan DDI om opnieuw beslag te leggen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van DDI in de proceskosten. BYD Auto stelt daartoe het volgende.
3.2.
DDI heeft de (beslag) voorzieningenrechter onjuist en onvolledig geïnformeerd en daarmee het bepaalde in artikel 21 Rv. geschonden. Ten onrechte stelt DDI in het beslagverzoek dat BYD Auto enig aandeelhouder is van BYD Europe, kennelijk om aannemelijk te laten lijken dat DDI vermogensbestanddelen van BYD Auto op het adres van BYD Europe kon beslaan. Uit het Handelsregister blijkt dat (niet BYD Auto maar) de vennootschap BYD Company Limited de aandeelhouder is van BYD Europe.
In het eerste beslagverzoek staat ten onrechte dat de bussen die worden ingezet op Schiphol en Schiermonnikoog in eigendom toebehoren aan BYD Auto.
In (de aanvulling bij) het tweede beslagverzoek heeft DDI ten onrechte nagelaten om de verweren te vermelden die BYD Auto in de arbitrale procedure voert. DDI kende die verweren inmiddels. BYD Auto heeft haar “Answer” in de arbitrale procedure ingediend op 28 december 2016 om 9:50 uur ’s ochtends, met een afschrift naar DDI. DDI heeft haar aanvulling op het tweede beslagverzoek op 28 december 2016 pas om 18:16 uur per fax ingediend bij de rechtbank. Deze verweren zijn essentieel.
3.3.
DDI heeft conservatoir beslag laten leggen op goederen die evident niet aan BYD Auto toebehoren. De in Schiedam op het adres van BYD Europe beslagen roerende goederen behoren niet in eigendom toe aan BYD Auto. BYD Europe is van deze goederen de rechthebbende. DDI wist na de eerste beslaglegging al dat dit zowel het standpunt van BYD Auto als van BYD Europe is. Ten onrechte is dit in het tweede beslagverzoek verzwegen.
3.4.
BYD Auto heeft diverse - essentiële - vormvereisten geschonden die nopen tot opheffing van het beslag.
3.5.
DDI dient verboden te worden om opnieuw beslag te leggen althans, subsidiair, opnieuw beslag te leggen op de roerende goederen bij BYD Europe in Schiedam en de onder randnummer 59 in de dagvaarding genoemde ondernemingen.
3.6.
DDI voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
BYD Auto is gevestigd in de Volksrepubliek China en DDI in Zwitserland. Beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de vordering. Uit de bevoegdheid van de (Nederlandse) voorzieningenrechter die het beslagverlof heeft verleend om dit beslag in kort geding op te heffen (art. 705 lid 2 Rv.), vloeit mede voort dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in een dergelijke procedure tussen in het buitenland gevestigde partijen.
4.2.
BYD Auto heeft ter zitting bezwaar aangetekend tegen de conclusie van antwoord van DDI. Volgens BYD Auto is deze conclusie, met producties, te omvangrijk en ook te laat overgelegd, zodat BYD Auto zich in haar verdedigingsbelang geschaad acht.
4.3.
De (voorzieningen)rechter in een civiele procedure mag slechts beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft ook betrekking op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd. Stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de terechtzitting worden ingediend, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten (art. 6.2 Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie).
4.4.
De voorzieningenrechter verwerpt het bezwaar van BYD Auto tegen de overlegging van de conclusie van antwoord van DDI als processtuk. BYD Auto bleek, gelet op de inhoud van haar pleitnota, alleszins in staat om te kunnen reageren op de inhoud van de conclusie van antwoord. DDI heeft bovendien - onweersproken - gesteld dat deze conclusie meer dan 24 uur voor de zitting was bezorgd bij BYD Auto. Ook heeft DDI onweersproken gesteld dat de producties die gevoegd waren bij de conclusie van antwoord, al geheel of grotendeels bekend waren bij BYD Auto.
4.5.
Tussen partijen was al niet in geding dat de conservatoire derdenbeslagen geen doel hebben getroffen bij de drie voormelde banken. Ter zitting bleek dat deze beslagen evenmin doel hebben getroffen bij Schiphol Nederland en KLM.
4.6.
BYD Auto heeft, in reactie op de in zoverre vruchteloos gebleken beslagen, een akte eisvermeerdering opgenomen in haar pleitnota (onder randnummer 61). BYD Auto vordert daarin, subsidiair, veroordeling van DDI om aan de derden bij wie het beslag geen doel heeft getroffen, mededeling te doen dat “
de beslagen, als opheffing niet meer mogelijk is, opgeheven zijn althans kunnen worden geacht te zijn opgeheven.” Deze eisvermeerdering wordt niet toegestaan. De eisvermeerdering is, in strijd met artikel 83 lid 1 Rv., niet ondertekend en voorts valt niet in te zien waarom BYD Auto deze eisvermeerdering niet voorafgaande aan de zitting heeft aangekondigd (vergelijk artikel 11.1 van het procesreglement). Overigens valt ook niet in te zien welk spoedeisend belang gediend is met deze vordering.
de beslagen, als opheffing niet meer mogelijk is, opgeheven zijn althans kunnen worden geacht te zijn opgeheven.” Deze eisvermeerdering wordt niet toegestaan. De eisvermeerdering is, in strijd met artikel 83 lid 1 Rv., niet ondertekend en voorts valt niet in te zien waarom BYD Auto deze eisvermeerdering niet voorafgaande aan de zitting heeft aangekondigd (vergelijk artikel 11.1 van het procesreglement). Overigens valt ook niet in te zien welk spoedeisend belang gediend is met deze vordering.
4.7.
BYD Auto legt aan haar vordering tot opheffing van het beslag (wel) ten grondslag dat DDI in haar beslagverzoeken haar plicht (ex artikel 21 Rv.) heeft geschonden om de beslagrechter volledig en naar juistheid te informeren over de voor de beslissing van belang zijnde feiten. De voorzieningenrechter onderschrijft deze stelling niet. De stelling dat BYD Europe niet een volle dochter is van BYD Auto komt weinig gewicht toe, nu in ieder geval vaststaat dat tussen beide ondernemingen een concernrelatie bestaat.
Stellingen die betrekking hebben op derden ten aanzien van wie inmiddels is gebleken dat het beslag geen doel heeft getroffen, zijn irrelevant. Die stellingen, voor zover al juist, zijn ook niet dermate zwaarwegend dat zij consequenties zouden moeten hebben voor beslagen die wel doel hebben getroffen.
Het is op zich al niet zonder meer aannemelijk dat DDI ten tijde van het opstellen van de brief van 28 december 2016, waarmee aanvullende vragen van de voorzieningenrechter zijn beantwoord, in staat is geweest om het verweer van BYD Auto in de arbitrale procedure, dat dateert van dezelfde dag, in dit beslagverzoekschrift op te nemen. DDI heeft bovendien ter zitting aangevoerd dat haar advocaat die het tweede beslagverzoek heeft opgesteld (toen) niet de advocaat was die ook optrad in de onderliggende arbitrageprocedure. Van de onjuistheid van dit verweer is niet kunnen blijken.
Ook overigens heeft BYD Auto geen stellingen naar voren gebracht die een schending van artikel 21 Rv. aannemelijk maken, althans niet een schending van zodanig gewicht om daar in deze procedure consequenties aan te verbinden.
4.8.
In het oordeel wordt ook meegewogen dat DDI ter zitting heeft verklaard dat zij aan BYD Auto verwijt geen auto’s te leveren slechts omdat in China inmiddels aantrekkelijke subsidies voor dit soort automobielen worden verstrekt zodat er in China veel meer winst valt te behalen dan in Europa. Deze stelling stond nog niet met zoveel woorden in het beslagverzoeken. Deze stelling vormt voor DDI klaarblijkelijk een wezenlijke onderbouwing voor haar standpunt dat BYD Auto wanprestatie heeft gepleegd. Van de onjuistheid van deze stelling kan vooralsnog niet worden uitgegaan, nu BYD Auto ervoor heeft gekozen om in deze procedure niets te zeggen over de ondeugdelijkheid van de vordering van DDI. Aangetekend zij dat het geoorloofd is om de gronden van het beslagverzoek ter zitting in het kader van een vordering tot opheffing aan te vullen (HR 17 april 2015, ECLI:Nl:HR:2015,1074).
4.9.
Voor zover bij BYD Europe conservatoir beslag is gelegd op roerende goederen die niet in eigendom toebehoren aan BYD Auto maar aan BYD Europe, is het aan BYD Europe om hiertegen in rechte op te komen, en niet aan BYD Auto. BYD Europe is geen partij in de onderhavige procedure. BYD Auto heeft onvoldoende onderbouwd dat zij, hoewel in eigen ogen slechts derde ten aanzien van de onderhavige roerende zaken, ook zelf voldoende belang heeft om tegen het beslag op te komen. In haar dagvaarding heeft zij hieromtrent niets gesteld. Ter zitting heeft zij wel een en ander gesteld over haar belang, maar dit is slechts in het kader van haar toelichting op de in 4.6 bedoelde eiswijziging. Ook overigens heeft zij het gestelde belang onvoldoende geconcretiseerd.
4.10.
Dan resteert nog het conservatoire derdenbeslag onder BYD Europe. Ook te dien aanzien ziet de voorzieningenrechter geen reden tot opheffing. DDI heeft, na haar uitgebreide schriftelijk verweer over dit onderwerp in haar conclusie van antwoord, ter zitting aangevoerd/herhaald dat geen der beslagen is gelegd met schending van enig essentieel vormvoorschrift. DDI heeft daarbij ook aangevoerd dat zij daarom aanneemt dat BYD Auto haar desbetreffende stellingname laat varen. Hierop is BYD Europe niet meer teruggekomen. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat BYD Europe de gestelde schending van essentiële vormvoorschriften niet langer ten grondslag wil leggen aan haar vordering. Nu die gestelde schending van vormverzuimen de enige resterende grond zijn voor eventuele opheffing van het beslag, leidt dit ertoe dat (ook) voor opheffing van dit beslag geen reden bestaat.
4.11.
Over de vordering om DDI te verbieden om opnieuw conservatoir beslag te leggen, wordt als volgt geoordeeld.
4.12.
De burgerlijke rechter heeft geen rechtsmacht om over deze vordering te oordelen. Partijen zijn immers arbitrage overeengekomen, bij de ICC in Parijs.
4.13.
BYD Auto heeft ter zitting verklaard dat zij haar vordering tot een verbod op nieuwe beslaglegging in territoriale zin wil beperken tot alleen Nederland en dat de Nederlandse voorzieningenrechter daarom rechtsmacht toekomt om over deze voorziening te beslissen, ook al is arbitrage in Frankrijk overeengekomen. BYD Auto stelt daarbij, met een beroep op art. 1022a Rv jo. art. 1022c Rv., dat in die arbitrale procedure geen spoedvoorziening kan worden verkregen. Dit betoog kan BYD Auto niet baten. Deze artikelen scheppen geen rechtsmacht voor de Nederlandse rechter, maar geven slechts een regeling voor de rolverdeling tussen de (civiele) voorzieningenrechter en de arbiter. Indien de Nederlandse rechter wel rechtsmacht zou kunnen ontlenen aan art. 35 van de Herschikte EEX-Verordening (omdat de ICC-arbitrage plaatsvindt in Frankrijk en de voorziening in Nederland wordt verlangd, en aangenomen dat het hier om een voorlopige of bewarende maatregel in de zin van dit artikel gaat) dan bestaat nog geen aanleiding om een verbod op te leggen voor nieuwe beslagen. Voor een dergelijk verbod zou minst genomen vereist zijn dat de vordering van DDI ondeugdelijk is. Dat valt niet vast te stellen omdat BYD Auto, zoals gezegd, deze eventuele ondeugdelijkheid niet ten grondslag legt aan haar vorderingen.
4.14.
BYD Auto zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van DDI. Deze kosten worden begroot op € 1.434,-, zijnde € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 618,- aan griffierecht, nog te vermeerderen met de (in de conclusie van antwoord) gevorderde nakosten.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst, voor zover de voorzieningenrechter rechtsmacht toekomt, het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt BYD Auto in de proceskosten van DDI, tot op heden begroot op € 1.434,-, vermeerderd met € 131,- voor nasalaris zonder betekening, en, in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017. [1]