In deze pachtzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2017, staat de vraag centraal of er nog sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte door gedaagde 1. De pachtkamer heeft kennisgenomen van eerdere processtukken, waaronder een vonnis van 20 oktober 2016 en een proces-verbaal van een gerechtelijke plaatsopneming. De beoordeling richt zich op de omstandigheden van het geval, waarbij de pachtkamer de exploitatie van het paardenpension en de bijbehorende landbouwactiviteiten in ogenschouw neemt. Gedaagde 1, die gepensioneerd is en AOW ontvangt, heeft een beperkt aantal hectares in gebruik, waarvan een deel gepacht is van de eisers. De pachtkamer concludeert dat gedaagde 1 het gepachte nog steeds voor de landbouw gebruikt, waardoor de vordering in conventie wordt afgewezen.
In reconventie wordt de vraag behandeld of gedaagde 2 als medepachter kan worden aangemerkt. De pachtkamer oordeelt dat gedaagde 2, die samen met gedaagde 1 het bedrijf wil voortzetten, voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De pachtkamer wijst de vordering in reconventie toe en merkt gedaagde 2 aan als medepachter. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken door de pachtkamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden.