ECLI:NL:RBROT:2017:1832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
C/10/512476 / HA ZA 16-1026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van documenten in het kader van aansprakelijkheid voor water- en schade aan kantoorgebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een incident op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser, een besloten vennootschap, heeft de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, in vrijwaring opgeroepen in verband met een aansprakelijkheidskwestie die voortvloeit uit water- en schade aan een kantoorgebouw. De eiser vorderde inzage in verschillende documenten die relevant zijn voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van deze documenten, omdat deze betrekking hebben op de rechtsbetrekking tussen de partijen en essentieel zijn voor de verdediging van de eiser in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen tien dagen na betekening van het vonnis afschriften van de gevraagde documenten te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de vordering tot verstrekking van de Broadspire-correspondentie afgewezen, omdat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat deze documenten relevant zijn voor de bewijslevering. De gedaagde is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/512476 / HA ZA 16-1026
Vonnis in incident van 8 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. van den Broek te Amsterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 oktober 2016, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv;
  • de nadere akte in het incident ex artikel 843a Rv van de zijde van [eiser] ;
  • de antwoordakte in het incident ex artikel 843a Rv van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover van belang in het incident ex artikel 843a Rv

2.1.
[eiser] is op 2 februari 2006 een aannemingsovereenkomst aangegaan met Laan op Zuid B.V. ter zake van de bouw van een kantoorgebouw aan de Laan op Zuid 391-479 te Rotterdam (hierna: het kantoorgebouw).
2.2.
Voor de installatie van het airconditioningssysteem in het kantoorgebouw heeft [eiser] [gedaagde] ingeschakeld als onderaannemer. De inschakeling is vastgelegd in een overeenkomst van 17 oktober 2007 (hierna: de overeenkomst van onderaanneming).
2.3.
In artikel 2 van de op de overeenkomst van onderaanneming van toepassing zijnde algemene voorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) is onder meer opgenomen:
‘2.1. U wordt geacht bekend te zijn met alle wettelijke en andere voorschriften en verordeningen die van toepassing zijn op de uitvoering van onze opdracht, met inbegrip van die op het gebied van veiligheid, arbeidsomstandigheden en milieu, en u bent gehouden alle vereiste maatregelen te nemen ter naleving van dergelijke voorschriften en verordeningen
[…]
2.3.
Voor alle schade en kosten en andere nadelige gevolgen, van welke aard ook, die mochten ontstaan doordat u verzuimt maatregelen ter naleving van wettelijke en andere voorschriften en verordeningen te nemen, of doordat u door ons of door de bouwdirectie verstrekte aanwijzingen niet opvolgt, zullen wij door u worden gevrijwaard zonder enig voorbehoud.’
2.4.
In artikel 13 van de algemene voorwaarden is onder meer opgenomen:
‘1. Wij hebben aanspraak op de vergoeding van alle schade, van welke aard ook, met inbegrip van bedrijfsschade, die het gevolg is van gebreken in de door u geleverde materialen of uitgevoerde werkzaamheden of van enige andere tekortkoming die aan u kan worden toegerekend.
2. Voorts bent u aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van fouten van uw werknemers of van andere personen van wie u gebruik maakt voor de uitvoering van onze opdracht. Voor alle vorderingen van derden die tegen ons mochten worden ingesteld, waaronder die van de opdrachtgever van het werk, zullen wij door u worden gevrijwaard.’
2.5.
Bij het airconditioningssysteem behoren stoombevochtigers, welke zijn geleverd door Interland Techniek B.V. (hierna: Interland).
2.6.
Op 7 maart 2007 heeft Interland [gedaagde] een brief gestuurd met daarin de volgende tekst:
‘Vapac, fabrikant van de door Interland techniek geleverde stoomluchtbevochtigers laat weten, dat een toeleverancier van de meegeleverde vulslang, voor een aantal apparaten, geproduceerd in een bepaalde periode in de zomer van 2006, mogelijk een slang heeft geleverd die niet aan de Vapac-specificaties voldoet. Om er zeker van te zijn, dat eventuele problemen met dit onderdeel worden uitgesloten, wordt voor de in deze periode geproduceerde units, een nieuwe slang geleverd voor vervanging. Op basis van de serienummers werd achterhaald, dat hierbij ook een unit valt die via Carrier Holland werd geleverd. Het betreft Vapac-unit, type LE90P, met serienr.: V29485, voor project UWV Laan op Zuid Rotterdam, aan u geleverd in oktober 2006.
Wij verzoeken u de slangen zo spoedig mogelijk te vervangen door de bijgaande nieuwe slangen.’
2.7.
[gedaagde] heeft vijf stoombevochtigers met verschillende serienummers geïnstalleerd en deze door middel van bijbehorende aansluitslangen op het waterleidingnetwerk aangesloten. Een van de stoombevochtigers had als serienummer V29485.
2.8.
Het kantoorgebouw is na oplevering geleverd aan KanAm Grund Specialfondsgesellschafr MbH (hierna: KanAm). KanAm heeft vervolgens een deel van het gebouw verhuurd aan de Rijksgebouwendienst.
2.9.
Op 18 februari 2010 is een lekkage ontstaan op de twaalfde verdieping van het kantoorgebouw, welke werd veroorzaakt door het losraken van een slang van een stoombevochtiger van het airconditioningssysteem. Zowel KanAm als de Rijksgebouwendienst hebben hierdoor schade geleden.
2.10.
[gedaagde] heeft het schade-expertisebedrijf Cunningham & Lindsey ingeschakeld. Cunningham & Lindsey heeft een (voorlopig) rapport opgesteld dat is gedateerd op 21 juli 2010 (hierna: het CL-rapport).
2.11.
Op 29 april 2014 heeft het door KanAm ingeschakelde schade-expertisebedrijf Broadspire een brief gestuurd aan [gedaagde] met daarin de volgende tekst:
‘Per brief d.d. 22 april 2010 bent u reeds aansprakelijk gesteld voor de schade. De grondslag voor de aansprakelijkstelling is gelegen in het gegeven dat de door u toepaste, losgeschoten slang niet voldeed aan de geldende eisen voor flexibele aansluitleidingen. Dit is gedemonstreerd middels een rapportage van KIWA. Voorts hebben wij u aangeschreven per brief d.d. 28 september 2010, per brief d.d. 28 augustus 2012, alsmede per brief d.d. 27 december 2012. Daarnaast is sprake van bijkomende correspondentie en hebben wij uitvoerig met uw expert, Cunningham Lindsey Nederland B.V., Rotterdam, gecommuniceerd omtrent het hoofdstuk aansprakelijkheid. Het laatste contact met Cunningham dateert van 27 november 2013. Ten kantore van Cunningham bespraken wij onderhavig dossier. Daarbij hebben wij nogmaals gemotiveerd dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] onomstotelijk vaststaat omwille van het feit dat [gedaagde] materialen heeft toegepast die niet voldoen aan de hieraan te stellen eisen, in het bijzonder NEN1006. Derhalve houden wij [gedaagde] onverkort aansprakelijk voor de gevolgen.’
2.12.
[eiser] is op 22 maart 2016 gedagvaard door de verzekeraar van KanAm, Chubb Insurance Company of Europe SE (hierna: Chubb) en de Rijksgebouwendienst. Chubb en de Rijksgebouwendienst stellen [eiser] aansprakelijk voor de (water)schade die in het kantoorgebouw is opgetreden als gevolg van de lekkage.
2.13.
[eiser] heeft [gedaagde] in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank heeft daartoe bij vonnis van 27 juli 2016 verlof verleend.

3.Het geschil in het incident ex artikel 843a Rv

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
‘1. Voor recht te verklaren dat [gedaagde] gehouden is tot het verstrekken van een afschrift van, dan wel inzage in, de volgende bescheiden:
i. Alle correspondentie die door of namens [gedaagde] gevoerd is met betrekking tot de
(water)schade aan het kantoorgebouw aan de Laan op Zuid, waaronder in elk geval:
- De brief van Cunningham Lindsey aan Broadspire van 19 september 2012;
- De reactie van Broadspire op de brief van Cunningham Lindsey van 19 september 2012;
- De reactie van Broadspire op de brief van Cunningham Lindsey van 31 december 2012;
- Het bericht van Crawford van 19 april 2013.
ii. Alle relevante rapporten of stukken die betrekking hebben op de (water)schade aan het
kantoorgebouw aan de Laan op Zuid, waaronder in elk geval:
- Het rapport van Cunningham Lindsey van 21 juli 2010; en, voor zover dit niet hetzelfde rapport betreft;
- Het uit zeven pagina’s bestaande rapport of de brief van Cunningham Lindsey met referentienummer M100935/HVS.
iii. Alle relevante informatie over de feitelijke gang van zaken rondom
a. de oorspronkelijke installatie van de stoombevochtigers en de daarbij behorende
aansluitslangen door [gedaagde] , dan wel een door [gedaagde] ingeschakelde
onderaannemer of installateur en
b. de door [gedaagde] ontvangen waarschuwing van Interland
waaronder in elk geval alle bestaande:
- Werkverslagen;
- Opgemaakte verklaringen van de (bij de installatie of bij de waarschuwing van Interland) betrokken medewerkers;
- Testresultaten van ten tijde van de installatie of naar aanleiding van de (water)schade uitgevoerde testen en/of keuringen;
- Garantiecertificaten van de stoombevochtigers en/of gebruikte aansluitslangen.
- Foto’s van de (geïnstalleerde) stoombevochtigers en de gebruikte
aansluitslangen;
- Correspondentie tussen [gedaagde] en monteur Hoogendoorn met betrekking tot de (installatie van de) stoombevochtigers.
2. [gedaagde] te bevelen om een afschrift van, dan wel inzage in, de onder 1. genoemde
bescheiden binnen vijf dagen na het in dit incident gewezen vonnis, althans binnen een door uw
Rechtbank in goede justitie vast te stellen termijn, te verstrekken. Zulks op straffe van een
onmiddellijk opeisbare dwangsom van €500,- (zegge: vijfhonderd euro), althans een door uw
Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of elk gedeelte van een dag dat
[gedaagde] (geheel of gedeeltelijk) in gebreke blijft;
3. Bij de voorzetting van de zaak ten principale rekening te houden met de daadwerkelijke
verstrekking en de mogelijkheid van [eiser] om van de bescheiden kennis te kunnen
nemen en deze voldoende te kunnen analyseren.’
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident ex artikel 843a Rv

4.1.
[eiser] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Omdat [gedaagde] de aansluitslang heeft geïnstalleerd en is geïnformeerd over de gebrekkigheid daarvan, en omdat de discussie over de aansprakelijkheid met KanAm en de Rijksgebouwendienst in eerste instantie voornamelijk door [gedaagde] is gevoerd, beschikt [eiser] niet over alle informatie die zij nodig heeft om zich te verweren in de zaak tegen Chubb en de Rijksgebouwendienst en wordt zij beperkt in haar mogelijkheden om haar vordering op [gedaagde] te substantiëren en te motiveren. Zij heeft derhalve een rechtmatig belang om een afschrift te verkrijgen van de gevraagde bescheiden, nu deze betrekking hebben op een rechtsbetrekking tussen [eiser] en [gedaagde] .
4.2.
Een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan de drie in art. 843a lid 1 Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat:
de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan;
de vordering betrekking heeft op "bepaalde" bescheiden; en
de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is.
Daarnaast mag zich geen van de in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv vervatte uitzonderingen voordoen.
Ad a. rechtmatig belang
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij inzage in of afschrift van de gevraagde bescheiden, stelt [gedaagde] het volgende. De principale vordering van [eiser] is onvoldoende aannemelijk, in de eerste plaats omdat deze is verjaard. [eiser] heeft [gedaagde] weliswaar op 19 februari 2010 aansprakelijk gesteld en haar aansprakelijkstelling bij brief van 22 april 2010 gehandhaafd, maar zij heeft pas op 11 april 2016 [gedaagde] opnieuw aangesproken tot vergoeding van de door haar geleden schade. Dientengevolge is ten aanzien van de principale vordering zowel de tweejarige verjaringstermijn van 7:761 BW als de vijfjarige termijn van 3:310 BW verstreken. In de tweede plaats geldt dat de vordering van [eiser] onvoldoende aannemelijk is, omdat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft de betreffende slang goed aangesloten en deze is pas een kleine twee jaar later, na de garantietermijn, losgeschoten. Voorts ontbreekt het rechtmatig belang met betrekking tot het onder i. gevorderde (hierna: de Broadspire-correspondentie), omdat deze slechts juridische duiding geeft aan feiten die [eiser] reeds bekend zijn. Met betrekking tot het CL-rapport (onder ii) ontbreekt het rechtmatig belang eveneens, omdat het geen definitief rapport is, [gedaagde] geen beroep op het rapport heeft gedaan, [eiser] al over vele stukken beschikt en zij zelf ook een schade-expert heeft ingeschakeld, zodat [eiser] geen onredelijk nadeel lijdt als het CL-rapport niet als bewijsmiddel tot haar beschikking komt. In de laatste plaats ontbreekt het rechtmatig belang ten aanzien van de onder iii. gevorderde informatie, nu deze informatie [eiser] reeds bekend moet zijn aangezien zij als hoofdaannemer betrokken was bij de installatie van de slangen en de gevraagde informatie voorts aan [eiser] diende te worden verstrekt op grond van de tussen [eiser] en [gedaagde] overeengekomen algemene voorwaarden.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een principale vordering heeft op [gedaagde] . Daarbij acht de rechtbank het voorshands niet aannemelijk dat deze vordering is verjaard.
4.5.
[eiser] heeft ter zake gesteld dat [gedaagde] in februari 2010 heeft bericht het gebrek aan de waterslang te gaan herstellen en onderzoek te (laten) verrichten naar de oorzaak van de schade en voorts dat [eiser] vervolgens herhaaldelijk berichten heeft ontvangen waaruit zij mocht opmaken dat [gedaagde] of haar expert nog met dit onderzoek bezig was. Daarnaast heeft zij geen berichten ontvangen over de bevindingen van [gedaagde] of een bericht dat het onderzoek anderszins was beëindigd, terwijl het voor [gedaagde] , mede gezien de brieven die door Broadspire aan haar in dit kader zijn gestuurd, duidelijk moet zijn geweest dat de zaak voor [eiser] nog niet was afgedaan.
4.6.
Ingevolge artikel 7:761 lid 3 BW wordt de verjaringstermijn van een rechtsvordering wegens een gebrek in een opgeleverd werk verlengd overeenkomstig artikel 3:320 BW indien die rechtsvordering krachtens de leden 1 en 2 van artikel 7:761 BW zou verjaren tussen het tijdstip waarop de aannemer de opdrachtgever heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen, en het tijdstip waarop de aannemer het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwt. Daarbij dienen de relevante verklaringen of gedragingen van de aannemer waaruit zou mogen worden opgemaakt dat hij het onderzoek als kennelijk beëindigd beschouwt, van zodanige aard te zijn dat voor de opdrachtgever reeds op het eerste gezicht duidelijk moet zijn dat de aannemer geen verder onderzoek of pogingen tot herstel meer wil verrichten.
4.7.
Aangezien [gedaagde] in haar antwoordakte de hiervoor weergegeven stellingen van [eiser] niet heeft betwist, zal de rechtbank van de juistheid van deze stellingen uitgaan. Dat leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat voorshands niet aannemelijk is dat de verjaringstermijn van de door [eiser] ingestelde principale vordering ingevolge artikel 7:761 lid 3 BW thans is verlopen.
4.8.
Gelet op het bovenstaande kan de stelling van [gedaagde] dat de principale vordering op grond van artikel 3:310 BW is verjaard, hier verder onbesproken blijven.
4.9.
Ook de betwisting van [gedaagde] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij de relevante slang goed heeft aangesloten en deze pas een kleine twee jaar later, na de garantietermijn, is losgeschoten, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de principale vordering van [eiser] onvoldoende aannemelijk is. [eiser] heeft immers aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een gebrekkig product heeft geleverd, zodat zij op grond van de algemene voorwaarden verplicht is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Daarnaast heeft [gedaagde] volgens [eiser] onzorgvuldig gehandeld, onder meer omdat zij na door Interland omtrent de gebrekkigheid van de slangen te zijn geïnformeerd, deze niet heeft verwisseld. Voorts is [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden gehouden [eiser] te vrijwaren voor alle schade die als gevolg van de gebreken in de door haar verrichte werkzaamheden of de door haar geleverde materialen optreedt, aldus [eiser] .
4.10.
Voor de beoordeling van de aanwezigheid van een rechtmatige belang is voorts relevant of voldoende concreet is onderbouwd in hoeverre de gevraagde stukken de eisende partij baat kunnen brengen en kunnen strekken tot bewijslevering.
4.11.
Ten aanzien van de Broadspire-correspondentie is de rechtbank van oordeel dat [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat de Broadspire-correspondentie relevant zou kunnen zijn voor de bewijslevering nu deze slechts juridische duiding geven aan de onderliggende feiten, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van inzage in dan wel afschrift van deze documenten. [eiser] heeft immers niet inzichtelijk gemaakt welke voor haar relevante gegevens de Broadspire-correspondentie zou kunnen bevatten, zodat het de rechtbank thans niet duidelijk is op welke wijze deze [eiser] baat zou kunnen brengen en zou kunnen strekken tot bewijslevering in zowel de procedure tegen Chubb en de Rijksgebouwendienst als in de procedure tegen [gedaagde] .
4.12.
Met betrekking tot het gevorderde onder ii. en iii. heeft [eiser] gemotiveerd gesteld, en heeft [gedaagde] niet betwist, dat dit respectievelijk rapporten en informatie betreft die relevant kan zijn voor het vaststellen van de oorzaak van de (water)schade aan het kantoorgebouw, en dat [eiser] niet over deze of vergelijkbare, volledige informatie beschikt nu deze betrekking heeft op werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht. Aangezien [eiser] door Chubb en de Rijksgebouwendienst is gedagvaard ter zake van de (water)schade aan het kantoorgebouw en zij in deze procedure [gedaagde] in vrijwaring heeft opgeroepen, is daarmee haar rechtmatig belang bij verkrijging van deze stukken gegeven.
4.13.
De specifiek met betrekking tot het CL-rapport aangevoerde verweren doen niet af aan het bovenstaande. Het gegeven dat het CL-rapport niet definitief is, betekent immers niet dat dit document geen gegevens zou kunnen bevatten die [eiser] als bewijsmiddel kan gebruiken in de procedure tegen Chubb en de Rijksgebouwendienst of in de procedure tegen [gedaagde] . Datzelfde geldt ten aanzien van de stelling dat [gedaagde] geen beroep heeft gedaan op het CL-rapport. Ook de stelling dat [eiser] al over veel andere documenten beschikt, maakt dit niet anders. [eiser] heeft in de dagvaarding immers gemotiveerd gesteld welke informatie haar nog ontbreekt.
4.14.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat [eiser] zelf een expert heeft ingeschakeld, maar deze kennelijk heeft afgewacht wat de conclusies zouden zijn van het door [gedaagde] verrichte onderzoek, overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel is het aan ieder der partijen om zelf onderzoek te verrichten naar de oorzaak van en de aansprakelijkheid voor ontstane schade. Aangezien [gedaagde] echter niet heeft betwist dat zij [eiser] steeds heeft bericht dat zij onderzoek liet verrichten en het voorts te verwachten is dat thans de oorzaak van de (water)schade aan het kantoorgebouw niet, althans minder goed, is vast te stellen, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] in de gegeven omstandigheden voldoende rechtmatig belang heeft bij verkrijging van inzage in dan wel afschrift van het CL-rapport.
4.15.
Het door [gedaagde] gevoerde verweer dat [eiser] in het bezit moet zijn van de onder iii. gevorderde informatie nu deze op grond van de algemene voorwaarden door [gedaagde] aan haar hadden moeten worden verschaft, kan haar evenmin baten. Weliswaar is het aan [eiser] als eiseres in het incident om te stellen en zo nodig te bewijzen dat een document bestaat en dat [gedaagde] hier over beschikt, maar nu het aan [gedaagde] was om deze documenten te verschaffen, had het in de rede gelegen dat zij haar stellingen nader onderbouwde door bijvoorbeeld een e-mail of andere correspondentie te overleggen waaruit blijkt dat de vereiste informatie reeds door haar aan [eiser] is verschaft.
4.16.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van inzage in of een afschrift van de onder ii. en iii. gevorderde stukken en geen rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van inzage in of een afschrift van de onder i. gevorderde Broadspire-correspondentie. De vordering van [eiser] ter zake van de Broadspire-correspondentie zal derhalve worden afgewezen.
Ad b. bepaalde bescheiden
4.17.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat het door [eiser] gevorderde onder iii. niet voldoet aan het vereiste van voldoende bepaalbaarheid, nu zij daar ‘Alle informatie over de feitelijke gang van zaken’ rondom - kort samengevat - de installatie van de stoombevochtigers en de waarschuwing van Interland vordert.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. De gevraagde bescheiden moeten voldoende bepaald worden omschreven, zodat de wederpartij weet (of kan weten) welke stukken worden gevraagd. Een partij kan slechts inzage in bepaalde, met name genoemde stukken vragen en hij moet bij inzage van die stukken een rechtmatig belang hebben. Indien echter de precieze stukken niet bekend zijn aan de eisende partij, behoeven deze niet individueel omschreven te zijn. Wel dient het onderwerp nauwkeurig te zijn afgebakend, bijvoorbeeld door omschrijving van het onderwerp en het noemen van de bij de stukken betrokken personen en instanties.
4.19.
Deze norm is aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat de onder iii. opgenomen omschrijving ‘Alle relevante informatie over de feitelijke gang van zaken rondom de a. de oorspronkelijke installatie van de stoombevochtigers en de daarbij behorende aansluitslangen door [gedaagde] , dan wel een door [gedaagde] ingeschakelde
onderaannemer of installateur en b. de door [gedaagde] ontvangen waarschuwing van Interland’ in dit kader voldoende bepaalbaar is. Daarmee is immers inzichtelijk voor [gedaagde] welke stukken [eiser] wenst in te zien, te meer daar [eiser] nog specifiek heeft genoemd welke stukken zij in het bijzonder wenst te zien.
4.20.
Het onder ii. gevorderde is naar oordeel van de rechtbank eveneens voldoende bepaald omschreven. [gedaagde] hiertegen ook geen verweer gevoerd.
Ad c. Rechtsbetrekking
4.21.
Met betrekking tot het CL-rapport en de stukken die betrekking hebben op Hoogendoorn (hierna: de Hoogendoorn-documenten) heeft [gedaagde] voorts aangevoerd dat dit documenten betreft die geen betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is, nu het CL-rapport is opgemaakt voor de aansprakelijkheidsverzekeraars van [gedaagde] in opdracht van assurantiemakelaar Aon en Hoogendoorn haar werkzaamheden voor [gedaagde] heeft uitgevoerd waarbij [eiser] niet betrokken was.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet gevolgd kan worden in haar verweer. Het is voldoende dat een document relevant is voor de beoordeling van het geschil met het oog waarop de verstrekking wordt gevraagd. Een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van een document kan dus betrekking hebben op een document waarbij de eisende partij geen partij is.
4.23.
Niet betwist is dat het CL-rapport betrekking heeft op de oorzaak van de (water)schade aan het kantoorgebouw en dat de reden voor het opstellen van het CL-rapport is gelegen in het ontstaan van de (water)schade. [eiser] is als partij betrokken bij het geschil dat naar aanleiding hiervan is ontstaan, zodat zij partij is bij de rechtsbetrekking waarop de gevraagde documenten betrekking hebben.
4.24.
Met betrekking tot de Hoogendoorn-documenten heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat deze niet zien op de oorzaak van de (water)schade, omdat Hoogendoorn verantwoordelijk was voor het bedrijfsvaardig opleveren van de waterinstallatie en niet voor de stoombevochtigers. Met [eiser] is de rechtbank echter van oordeel dat deze werkzaamheden relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag naar de oorzaak van en de aansprakelijkheid voor het losschieten van de aansluitslang van een van de stoombevochtigers en dat deze werkzaamheden voorts zijn verricht in het kader van de werkzaamheden die [gedaagde] in opdracht van [eiser] heeft verricht. Derhalve hebben ook de Hoogendoorn-documenten betrekking op de rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is.
Gewichtige redenen
4.25.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat gewichtige redenen zich verzetten tegen het verschaffen van inzage in of een afschrift van het CL-rapport, omdat dit document is opgesteld in het kader van de bepaling van haar procespositie en de voorbereiding van haar verdediging.
4.26.
Een gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv kan eruit bestaan dat de gevraagde bescheiden vertrouwelijke, medische of financiële gegevens bevatten. Het gegeven dat een stuk een intern rapport betreft dat is bedoeld voor de gedachtevorming over het geschil kan eveneens een gewichtige reden constitueren.
4.27.
Door [gedaagde] is echter niet betwist dat zij tegenover KanAm op (delen van) het CL-rapport een beroep heeft gedaan, zodat het CL-rapport in ieder geval niet in het geheel als een intern rapport is te beschouwen. Daarnaast heeft dit gegeven tot gevolg dat het te verwachten is dat [eiser] zich tegen de stellingen als vervat in het CL-rapport zal moeten verdedigen in het kader van haar procedure tegen Chubb en de Rijksgebouwendienst. Aangezien [eiser] eveneens in staat moet worden gesteld om zich voor te bereiden op haar verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden geen reden is om de aanwezigheid aan te nemen van een gewichtige reden die zich verzet tegen verstrekking van het gehele CL-rapport.
Behoorlijke rechtsbedeling
4.28.
In de laatste plaats heeft [gedaagde] aangevoerd dat verstrekking van het CL-rapport en het gevorderde onder iii. niet noodzakelijk is met het oog op een goede rechtsbedeling, omdat de daarin vervatte informatie ook redelijkerwijze langs een andere weg kan worden verkregen.
4.29.
Het op andere wijze verkrijgen van de informatie, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, is veel tijdrovender en mogelijk ook minder betrouwbaar dan het verschaffen dan de reeds beschikbare informatie. De rechtbank is derhalve van oordeel dat dit verweer [gedaagde] niet kan baten.
Conclusie
4.30.
Het bovenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van de onder ii. en iii. gevorderde documenten, dat deze zien op een rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is en dat geen van de in leden 3 en 4 van artikel 843a Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet.
4.31.
Slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen met betrekking tot de onder ii. en iii. gevorderde documenten, met dien verstande dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot het verstrekken van een afschrift van deze documenten binnen tien dagen na betekening van dit vonnis en de kosten van de afschriften voor rekening van eiseres komen.
4.32.
Het betreft de navolgende documentatie:
Alle relevante rapporten of stukken die betrekking hebben op de (water)schade aan het
kantoorgebouw aan de Laan op Zuid, waaronder in elk geval:
- Het rapport van Cunningham Lindsey van 21 juli 2010; en, voor zover dit niet hetzelfde rapport betreft;
- Het uit zeven pagina’s bestaande rapport of de brief van Cunningham Lindsey met referentienummer M100935/HVS.
Alle relevante informatie over de feitelijke gang van zaken rondom
a. de oorspronkelijke installatie van de stoombevochtigers en de daarbij behorende
aansluitslangen door [gedaagde] , dan wel een door [gedaagde] ingeschakelde
onderaannemer of installateur en
b. de door [gedaagde] ontvangen waarschuwing van Interland
waaronder in elk geval alle bestaande:
- Werkverslagen;
- Opgemaakte verklaringen van de (bij de installatie of bij de waarschuwing van Interland) betrokken medewerkers;
- Testresultaten van ten tijde van de installatie of naar aanleiding van de (water)schade uitgevoerde testen en/of keuringen;
- Garantiecertificaten van de stoombevochtigers en/of gebruikte aansluitslangen.
- Foto’s van de (geïnstalleerde) stoombevochtigers en de gebruikte
aansluitslangen;
- Correspondentie tussen [gedaagde] en monteur Hoogendoorn met betrekking tot de (installatie van de) stoombevochtigers.
4.33.
Gelet op het bovenstaande zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen, omdat [eiser] daarbij geen belang meer heeft.
Overig
4.34.
[eiser] heeft in de laatste plaats gevorderd bij voortzetting van de zaak ten principale rekening te houden met de daadwerkelijke verstrekking en de mogelijkheid van [eiser] om van de bescheiden kennis te kunnen nemen en deze voldoende te analyseren. Een dergelijke vordering valt echter buiten het bestek van dit vonnis. Voor zover [eiser] meer tijd nodig heeft om te kunnen concluderen, kan zij daartoe te zijner tijd een gemotiveerd verzoek aan de rolrechter richten.
4.35.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
beveelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] afschriften te verstrekken van de documenten als genoemd in 4.32, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 april 2017voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Tijink en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.
[1582/2869]