ECLI:NL:RBROT:2017:1898
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontving voor huishoudelijke ondersteuning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn pgb, dat met terugwerkende kracht was beëindigd per 1 januari 2015, omdat hij geen gebruik had gemaakt van de voorziening. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt niet onevenwichtig was en dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen. Eiser had in zijn e-mail van 20 augustus 2015 aangegeven dat hij het pgb niet had gebruikt en dat hij dat ook niet van plan was. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het pgb in te trekken op basis van artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Eiser had geen dringende redenen aangevoerd om van de intrekking af te zien, en de rechtbank vond het prijzenswaardig dat eiser geen onnodig gebruik wilde maken van publieke middelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.