ECLI:NL:RBROT:2017:1975
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en vrees voor nieuwe schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 11 november 2016 een verzoekschrift indiende, ontving inkomsten uit een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet en pensioen. De totale schuldenlast van verzoeker bedroeg € 37.534,61. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, en het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn betalingsverplichtingen.
Verzoeker had een aanzienlijke schuld bij een derde partij, die was ontstaan door het niet nakomen van betalingsregelingen. Daarnaast had verzoeker een schuld aan de Belastingdienst, die voortvloeide uit ten onrechte ontvangen huur- en zorgtoeslag. De rechtbank concludeerde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hem geen verwijt trof voor het verstrekken van onjuiste informatie aan de Belastingdienst. Bovendien bestond er een gegronde vrees voor het ontstaan van nieuwe schulden, gezien de financiële situatie van verzoeker en zijn inkomen.
De rechtbank oordeelde dat de financiële problemen van verzoeker al twintig jaar aanhielden en dat er onvoldoende bewijs was voor een verbetering in zijn situatie. De rechtbank wees het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de opmerking dat dit niet uitsluit dat er andere feiten of omstandigheden zijn die ook tot afwijzing zouden leiden.