In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds oktober 2012 uit huis is geplaatst. De minderjarige verblijft momenteel bij haar grootouders, die als netwerkpleegouders fungeren. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met een jaar te verlengen, omdat er volgens hen nog steeds sprake is van ontwikkelingsbedreigingen voor de minderjarige. De moeder van de minderjarige, die het gezag uitoefent, heeft echter aangegeven dat zij de plaatsing bij de grootouders accepteert en dat de samenwerking tussen hen goed verloopt. De grootouders hebben zich verzet tegen het verzoek van de GI, stellende dat zij voldoende zicht hebben op de ontwikkeling van de minderjarige en dat zij in staat zijn om de benodigde hulpverlening in te zetten.
De kinderrechter heeft de argumenten van de GI, de moeder en de grootouders zorgvuldig afgewogen. De kinderrechter concludeert dat de minderjarige al geruime tijd bij de grootouders verblijft en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn. De samenwerking met de GI is echter problematisch en er is geen vertrouwen in een verbetering van deze samenwerking met een nieuwe jeugdbeschermer. De kinderrechter oordeelt dat de vereisten voor een ondertoezichtstelling niet langer zijn vervuld en dat de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden afgewezen. De kinderrechter verwacht dat beëindiging van de ondertoezichtstelling rust zal brengen in het gezin van de grootouders, zodat zij zich kunnen richten op de opvoeding van de minderjarige. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.