In zijn testament heeft erflater de partner tot enig erfgenaam benoemd en heeft hij, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“III. Legaat aandelen
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten en af te geven zo spoedig mogelijk na mijn overlijden, aan mijn zoon [gedaagde 2] en mijn zoon [gedaagde 3] , gezamenlijk en voor gelijke delen:
alle tot mijn nalatenschap behorende aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [naam onderneming] , gevestigd te [vestigingsplaats] .
IV. Legaat tegen inbreng
Ik legaat aan mijn zoon [gedaagde 2] en/of mijn zoon [gedaagde 3] de auto(‘s) uit mijn oldtimer-collectie (derhalve niet de auto(‘s) die mijn partner en ik dagelijks gebruiken) die zij zullen verkiezen, zulks tegen inbreng van de waarde van die betreffende auto(‘s) in mijn nalatenschap.
Deze waarde zal worden vastgesteld overeenkomstig het sub VII bepaalde, met dien verstande dat indien een deskundige de waarde bepaalt, daarop een korting van tien procent (10%) wordt toegepast.
Ten aanzien van dit legaat bepaal ik:
dat de executeur binnen drie maanden na mijn overlijden deze keuze aan mijn zoons dient voor te leggen en dat ieder van mijn zoons binnen negen maanden na mijn overlijden schriftelijk moet verklaren of hij het legaat al dan niet aanvaardt;
(…)
dat ingeval van aanvaarding van het legaat de afgifte zal moeten plaatsvinden op de dag waarop de inbreng zal hebben plaatsgehad, doch uiterlijk binnen één jaar na mijn overlijden.
(…)”