ECLI:NL:RBROT:2017:2332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
C/10/506764 / HA ZA 16-746
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door opzegging van de overeenkomst met de wederpartij en/of een derde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Ernst & Young Accountants LLP (EY) over de beëindiging van een opdrachtovereenkomst. [eiser] had een overeenkomst van opdracht gesloten met Finance Factor B.V. (FF), die op haar beurt een overeenkomst had met EY. De rechtbank heeft vastgesteld dat EY de overeenkomst met FF heeft opgezegd op grond van het niet verstrekken van juiste gegevens over de kwalificaties van [eiser]. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de overeenkomst door EY niet onrechtmatig was, omdat [eiser] niet voldeed aan de verwachtingen die door FF bij EY waren gewekt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door EY. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/506764 / HA ZA 16-746
Vonnis van 15 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L. van Luipen,
tegen
de vennootschap (Limited Liability Partnership) naar Engels recht
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS LLP,
gevestigd te Londen (Engeland),
gedaagde,
advocaat mr. J-P.R. Vos.
Partijen zullen hierna [eiser] en EY genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het 843a Rv-incident van 21 september 2016,
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 30 januari 2017 en de daarin genoemde brieven met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 oktober 2015 heeft [eiser] als opdrachtnemer een “overeenkomst van opdracht” gesloten met Finance Factor B.V. (hierna ook FF) als opdrachtgever. In de overeenkomst staat, voor zover van belang, vermeld:

Artikel 1. Aanvang, omvang en duur overeenkomst
1.1
De Opdrachtgever verklaart te hebben opgedragen aan Opdrachtnemer, gelijk Opdrachtnemer verklaart te hebben aangenomen van de Opdrachtgever, de uitvoering van de onder artikel 2. omschreven opdracht, waarmee door Opdrachtnemer zal worden gestart uiterlijk 02 november 2015 of zoveel eerder als partijen nader overeenkomen.
1.2
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van het onder artikel 2, genoemde project. De overeenkomst eindigt van rechtswege – zonder dat enige opzeggingshandeling vereist is – met ingang van de dag waarop de hierna omschreven werkzaamheden zijn c.q. het hierna omschreven project is afgerond dan wel maar in ieder geval op 30 april 2016.
1.3
Deze overeenkomstig eindigt eveneens van rechtswege indien de opdrachtgever van FinanceFactor aangeeft niet langer gebruik te willen maken van de diensten van Opdrachtnemer.
(…)
Artikel 2. Project
Opdrachtomschrijving: Als interim-Auditor zullen de navolgende werkzaamheden worden verricht:
Binnen de controlepraktijk voer je in teams van jonge professionals (complexe) audits uit en werk je mee aan bijzondere opdrachten. Vaak heb je met deadlines te maken. Je stelt management letters en accountantsverklaringen op in overleg met jouw leidinggevenden. Bij lopende opdrachten houd je een vinger aan de pols. Je signaleert problemen. Ook ben je de coach van minder ervaren collega’s. Je stimuleert hen in hun ontwikkeling en draagt daarbij jouw expertise over. Daarnaast houd je je ogen open voor nieuwe kansen en opdrachten.
Opdrachtduur : Van 02 november 2015 tot en met uiterlijk 30
april 2016, op basis van gemiddeld 30/40 uur per week.
(…)
Artikel 5. Vergoeding en facturering
(…)
5.4
Alle gewerkte uren en/of dagdelen die door Opdrachtnemer aan de werkzaamheden behorend bij het project genoemd in artikel 2 van deze overeenkomst zijn besteed, zullen door Opdrachtnemer op urenstaten worden bijgehouden en na afloop van een maand (of zoveel eerder als overeengekomen of dienstig is) door een daartoe bevoegde functionaris van de opdrachtgever van FinanceFactor worden ondertekend.
5.5
Facturering van de gewerkte uren geschiedt per maand achteraf op basis van de werkelijk gewerkte uren. Betaling dient te geschieden binnen 45 dagen na factuurdatum doch niet eerder dan nadat FinanceFactor voor de door Opdrachtnemer verrichte werkzaamheden betaling heeft ontvangen door haar opdrachtgever.
(…)”
2.2.
Eveneens op 8 oktober 2015 sloot EY als opdrachtgever een “overeenkomst van opdracht” met FF als opdrachtnemer. De inhoud van die overeenkomst luidt aldus:

Artikel 1 Opdracht en uitvoering werkzaamheden
(1) EY verleent hierbij aan Opdrachtnemer de opdracht, welke opdracht deze laatste aanvaardt, bestaande uit de hieronder genoemde werkzaamheden te verrichten bij de Afdeling FSO van EY te Amsterdam:
a) werkzaamheden ten behoeve van de controle van de jaarrekeningen van cliënten van EY.
(2) (…)
(3) Opdrachtnemer draagt er zorg voor dat de persoon c.q. personen die zij in het kader van de uitvoering van de opdracht inzet, beschikt c.q. beschikken over de benodigde deskundigheid, ervaring en vaardigheden. (…)
Partijen zijn overeengekomen dat:
- De heer [eiser] , (…), hierna te noemen: “de in te zetten persoon”,
vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst met de uitvoering van de hierboven genoemde werkzaamheden zal worden belast. Opdrachtnemer zal er voor zorgdragen dat de via haar bij EY in te zetten persoon in het kader van deze overeenkomst zich persoonlijk en schriftelijk jegens EY zal verplichten tot naleving van de in deze overeenkomst genoemde verplichtingen.
(…)
Artikel 2 Beloning en kostenposten
(…)
(3) Opdrachtnemer factureert maandelijks, aan het eind van iedere kalendermaand, aan de hand van een door Opdrachtnemer opgestelde en door EY akkoord bevonden kosten- en urenverantwoordingsstaat. Reistijden en reiskosten van en/of naar het kantoor van EY bij aanvang en afsluiting van de dagelijkse werkzaamheden worden niet doorberekend (woon-werkverkeer). Overige reiskosten worden niet door EY vergoed.
(…)
Artikel 3 Tijdsduur
(1) Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van de werkzaamheden als omschreven in artikel 1 en gaan in op 2 november 2015.
(…)
Artikel 4 Einde overeenkomst
(1) De overeenkomst eindigt van rechtswege door voltooiing van deze opdracht doch uiterlijk op 30 april 2016.
(2) (…)
(3) De overeenkomst kan voorts met onmiddellijke ingang door opzegging door EY worden beëindigd indien: (…)
(4) Voorts kan EY de overeenkomst opzeggen en met onmiddellijke ingang beëindigen indien:
 Opdrachtnemer en/of de in te zetten persoon handelt in strijd met het recht, de besluiten en richtlijnen van de organen van EY en/of met de beroepsethiek;
 Opdrachtnemer en/of de in te zetten persoon onjuiste gegevens heeft verstrekt, zoals gegevens ten aanzien van zijn kennis en deskundigheid;
 Opdrachtnemer en/of de in te zetten persoon gedurende een onafgebroken periode van 4 (vier) weken niet in staat is geweest de overeengekomen werkzaamheden te vervullen;
 EY besluit tot een voortijdige stopzetting van het project.”
2.3.
Op 2 november 2015 is [eiser] zijn werkzaamheden bij een cliënt van EY: Nationale Nederlanden Investment Partners (NNIP) begonnen.
2.4.
Bij e-mailbericht van 14 december 2015 heeft EY aan FF het volgende geschreven:
“Zoals net telefonisch besproken, bevestig ik dat [eiser] helaas niet de benodigde deskundigheid, ervaring en vaardigheden bezit om de opdracht die wij voor ogen hadden bij NN Paraplufondsen naar behoren uit te voeren. Wij hebben dit ook met hem op 30 november 2015 besproken.
Daarom zijn wij helaas genoodzaakt om ons contract met Finance Factor B.V. per 30 november 2015 op grond van art 4 lid 4, met onmiddellijke ingang te beëindigen.
Na 30 november is [eiser] niet ingezet bij andere klanten van EY en heeft hij dus geen werkzaamheden meer verricht voor EY.”
2.5.
Op 17 december 2015 heeft FF een brief geschreven aan [eiser] met de volgende inhoud:

Betreft: Beëindiging overeenkomst
(...)
Hierdoor bevestigen wij u dat de overeenkomst van opdracht met nummer 2015-0023 d.d. 8 oktober 2015 ingevolge artikel 1.3 is geëindigd met ingang van 30 november 2015. De opdrachtgever heeft u op genoemde datum aangegeven met ingang van genoemde datum niet langer gebruik te willen maken van uw diensten en u bent ook overigens nadien niet meer ingezet.”
2.6.
Bij brief van 22 december 2015 heeft EY aan FF het volgende bericht:
“Langs deze weg bericht ik u als volgt ten aanzien van de tussen Ernst & Young Accountants LLP (‘EY’) en Finance Factor B.V. gesloten overeenkomst van opdracht van 8 oktober 2015.
Onder verwijzing naar mijn e-mail van 14 december 2015 (…), is voornoemde overeenkomst van opdracht per 14 december 2015 door EY beëindigd. Dit op grond van onze wettelijke bevoegdheid tot opzegging c.q. artikel 4 lid 4 van de overeenkomst van opdracht.
Zoals al eerder besproken, is de reden van de beëindiging gelegen in het feit dat de in te zetten persoon, de heer [eiser] , niet over de overeengekomen deskundigheid, kennis en vaardigheden beschikt.
Zoals met mevrouw [persoon] besproken, hebben wij de heer [eiser] op 30 november in een persoonlijk gesprek van de beëindiging in kennis gesteld. Vervolgens heeft de heer [eiser] op 16 december 2015 de aan hem ter beschikking gestelde laptop en toegangspas bij ons ingeleverd.”
2.7.
[eiser] heeft EY onder meer bij brieven van 16 en 23 december 2015 aansprakelijk gesteld wegens geleden en te lijden schade. EY heeft in haar brief van 19 januari 2016 alle aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat EY jegens [eiser] op de in de dagvaarding onder de punten 68-108 uiteengezette gronden onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden schade,
EY te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat,
EY te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden doordat EY onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door op onheuse gronden de overeenkomst met FF en/of EY op te zeggen hetgeen in zijn visie onrechtmatig is.
3.3.
De conclusie van EY strekt tot afwijzing van de vordering. EY betwist primair de onrechtmatige daad en subsidiair de (hoogte van de) schade.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat de overeenkomst tussen EY en FF en de overeenkomst tussen [eiser] en FF moeten worden gekwalificeerd als opdrachtovereenkomsten. Op 2 november 2015 is [eiser] begonnen met zijn werkzaamheden bij een cliënt van EY, NNIP. Na het gesprek tussen [eiser] en EY op 30 november 2015 zijn de werkzaamheden van [eiser] bij NNIP gestopt.
De opzeggingsgrond
4.2.
[eiser] heeft ter gelegenheid van de comparitie gesteld dat hij door EY is aangesteld om jaarrekeningen “weg te tikken”. EY heeft hierop gereageerd met de stelling dat deze werkzaamheden een zodanige verantwoordelijkheid en een zodanig kennisniveau vergen dat daarvoor de kennis en kunde van een
senior staffis vereist. Dit laatste is door [eiser] niet weersproken. Uit productie 6 bij de inleidende dagvaarding volgt voorts onbestreden dat [eiser] binnen de organisatie van EY ook daadwerkelijk bij de
senior staffwerd ingedeeld. Aldus staat vast dat EY FF heeft aangezocht om een
senior staffmedewerker te zoeken, waarbij FF uiteindelijk bij [eiser] terecht is gekomen. Tussen partijen staat vervolgens ter discussie (1) of [eiser] al dan niet aan die kwalificatie voldeed en (2) of er op dit punt onjuiste gegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 4 lid 4 van de tussen EY en FF gesloten overeenkomst. In de visie van [eiser] kan van dit laatste alleen sprake zijn indien – kort gezegd – opzettelijk of bewust foutieve informatie is gegeven. Derhalve zal de vraag moeten worden beantwoord hoe artikel 4 lid 4 van de tussen EY en FF gesloten overeenkomst moet worden uitgelegd, een en ander aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.1.
Blijkens de overeenkomst tussen EY en FF moet FF ervoor zorgdragen dat de in te zetten persoon over de benodigde deskundigheid, ervaring en vaardigheden beschikt om de afgesproken werkzaamheden te verrichten (art. 1 lid 3). In artikel 4, vierde lid, wordt vervolgens bepaald dat EY de overeenkomst met FF kan opzeggen en met onmiddellijke ingang kan beëindigen indien FF en/of [eiser] onjuiste gegevens hebben verstrekt, “zoals gegevens ten aanzien van [eiser] ’s kennis en deskundigheid”. Gelet op de samenhang tussen de artikelen 1 lid 3 en 4 lid 4 van de overeenkomst en de daaruit af te leiden strekking van hetgeen partijen zijn overeengekomen (kort gezegd: er dient gekwalificeerd personeel ter beschikking te worden gesteld), mocht EY er redelijkerwijs van uitgaan (en diende FF redelijkerwijs te begrijpen) dat onder het “verstrekken van” onjuiste gegevens omtrent de capaciteiten van de in te zetten persoon mede diende te worden begrepen de situatie dat de in te zetten persoon simpelweg niet over de gevraagde kwalificaties bleek te beschikken en waarbij niet (tevens) was vereist dat FF en/of [eiser] dit wisten of dat er van hun zijde opzet tot misleiding in het spel was. Anders gezegd: voldoende is dat de gegevens die door FF en/of [eiser] zijn verstrekt niet correct zijn in de zin dat zij niet in overeenstemming zijn met de bij EY door FF en/of [eiser] gewekte verwachtingen, als gevolg waarvan [eiser] niet kon worden ingezet voor de werkzaamheden waarvoor hij was aangetrokken (het wegtikken van jaarrekeningen). Deze uitleg past voorts bij de ruime opzeggingsgrond dat de overeenkomst (al) kan worden beëindigd door het besluit van EY tot voortijdige stopzetting van het project (artikel 4 lid 4, vierde bullet). Tussen partijen is niet in geschil dat een opzegging door EY van de overeenkomst tussen haar en FF van rechtswege – zonder dat enige opzeggingshandeling vereist is – leidt tot het eindigen van de overeenkomst tussen FF en [eiser] (zie artikel 1.3 van die overeenkomst).
4.2.2.
Ter onderbouwing van haar betoog dat de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden niet voldeden aan de door FF bij EY gewekte verwachtingen omtrent de ervaring en kundigheid van [eiser] , heeft EY vijf verklaringen en een aantal e-mailberichten in het geding gebracht van verschillende werknemers van EY
.Uit die verklaringen en e-mailberichten volgt dat [eiser] in de maand november niet het vereiste niveau had omdat hij langzaam en slordig werkte, dat hij voorts niet beschikte over de vereiste zelfstandigheid en dat een en ander hem ook is medegedeeld. [eiser] heeft hiertegenover slechts aangevoerd dat hij meer dan tien jaar werkervaring heeft en dat hij graag zou willen bewijzen dat hij (wel) de kwalificaties heeft van een senior staff medewerker. Hij heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht ter weerlegging van de stelling van EY dat [eiser] het “wegtikken van de jaarrekeningen”, waarvoor [eiser] was aangezocht, niet naar behoren wist uit te voeren. Aldus moet het er in rechte voor worden gehouden dat [eiser] niet voldeed aan de verwachtingen die door FF bij EY waren gewekt c.q. dat [eiser] niet kon worden ingezet voor de werkzaamheden waarvoor hij was aangetrokken. Voorts staat vast dat [eiser] op 30 november 2015 in het gesprek met mevrouw [medewerkster EY] van EY is meegedeeld dat de werkzaamheden van [eiser] bij NNIP per direct zouden eindigen en is door [eiser] niet gemotiveerd betwist dat hem daarbij verschillende voorbeelden van het niet naar behoren uitvoeren van werkzaamheden zijn meegedeeld. Gelet op al het voorgaande stond het EY in principe vrij om reeds op dat moment de overeenkomst met FF op te zeggen en de samenwerking met [eiser] te beëindigen. EY heeft echter willen bezien of [eiser] eventueel nog ingezet zou kunnen worden bij een andere cliënt van EY: Van Lanschot en wel voor werkzaamheden op een lager niveau, te weten dat van
junior staff.Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat EY bij hem verwachtingen heeft gewekt dat hij daadwerkelijk voor EY zou kunnen blijven werken en dat het desondanks opzeggen van de opdracht met FF om die reden jegens hem onrechtmatig moet worden geacht, geldt het volgende.
4.2.3.
Het moge zo zijn dat [eiser] verschillende malen heeft laten weten de eventuele werkzaamheden bij Van Lanschot op een lager niveau dan
senior staffwel als een optie te zien, maar daartegenover staat dat [eiser] even zoveel keren te kennen heeft gegeven liever te willen terugkeren bij NNIP en dat [eiser] uitdrukkelijk daarop bleef aandringen. Een voorbeeld is te vinden in het e‑mailbericht van [eiser] aan mevrouw [medewerkster EY] van EY van 14 december 2015 waarin [eiser] schreef:

het Van Lanschot team (…) zou nog steeds een optie kunnen zijn. Ik denk wel (…) dat ik gewoon voor het NN team aan de slag ga, dat is iniedergeval mijn 1e voorkeur.” (prod. 15 bij de inleidende dagvaarding).
Voormeld e-mailbericht van [eiser] volgde na een e-mailbericht van de heer [medewerker EY] aan [eiser] d.d. 11 december 2015, waarin [medewerker EY] [eiser] nu juist adviseerde om bij Van Lanschot aan het werk te gaan en zich niet (meer) te richten op terugkeer bij NNIP (prod. 12 bij de inleidende dagvaarding). Ook uit de overgelegde verklaring van mevrouw [medewerkster EY] van EY volgt dat [eiser] maar bleef aandringen op een terugkeer bij NNIP. Ten slotte is van belang dat (naast EY ook) [eiser] na beëindiging van zijn werkzaamheden bij NNIP de geplande afspraak bij Van Lanschot meermalen heeft afgezegd om hem moverende redenen (zie o.a. prod. 10 bij de inleidende dagvaarding). Nu terugkeer naar NNIP, gelet op het ontbreken van het vereiste niveau, niet (meer) mogelijk was, het bijna
busy seasonwas en EY in de gegeven omstandigheden er geen vertrouwen in had dat [eiser] daadwerkelijk bereid was om werkzaamheden – op een lager niveau – bij Van Lanschot te gaan verrichten, kan niet worden gezegd dat EY, door de opdrachtovereenkomst met FF op te zeggen en aldus de samenwerking met [eiser] te beëindigen, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Al eerder in het vonnis werd overwogen dat en waarom EY contractueel gezien niet eens gehouden was om [eiser] andere of vervangende werkzaamheden aan te bieden.
Verkeerde datum in opzeggingsbericht?
4.2.4.
Na het gesprek tussen EY en [eiser] op 30 november 2015 is [eiser] niet meer voor EY werkzaam geweest. Blijkens de meergenoemde opdrachtovereenkomsten behoefde alleen te worden betaald voor gewerkte uren en dus niet voor niet gewerkte uren. De opzegging van de overeenkomst door EY per e-mailbericht van 14 december 2015 met terugwerkende kracht vanaf 30 november 2015 (zie hiervoor onder 2.4.) is formeel weliswaar niet juist, maar materieel gezien kleeft daar voor [eiser] geen nadeel aan. Overigens heeft EY in haar brief van 22 december 2015 aan FF wel de juiste opzeggingsdatum van 14 december 2015 vermeld (zie hiervoor onder 2.6.). Anders dan [eiser] bepleit, kan niet worden gezegd dat EY door in het eerste e-mailbericht als opzegdatum de datum van het gesprek te vermelden, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Van als gevolg hiervan geleden schade is, als gezegd, ook al geen sprake.
Opzegging onaanvaardbaar, andere overeenkomsten, derdenwerking?
4.2.5.
Zoals volgt uit de hierboven onder 2.4 en 2.6 vermelde correspondentie, heeft EY de overeenkomst tussen haar en FF (uiteindelijk) opgezegd wegens het niet verstrekken van juiste gegevens. De omstandigheid dat EY in eerdere instantie ook een andere beëindigingsgrond heeft genoemd, doet daaraan niet af. [eiser] kan worden nagegeven dat deze onduidelijkheid niet netjes is, maar onrechtmatig is het niet. Tussen partijen staat als door EY gesteld en door [eiser] niet (gemotiveerd) weersproken vast, dat EY in elk geval op 16 december 2015 mondeling aan [eiser] heeft meegedeeld dat de overeenkomst werd beëindigd op grond van het niet verstrekken van juiste gegevens. Het beroep van [eiser] dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was om de overeenkomst met FF op te zeggen en de samenwerking met [eiser] te beëindigen, gaat niet op. Verwezen wordt naar al hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.2.4 is overwogen. Ten overvloede kan daaraan nog worden toegevoegd dat onweersproken is gebleven dat op de arbeidsmarkt voor accountants een grote krapte heerst en
busy seasonbij het beëindigen van de overeenkomst door EY nog niet was begonnen zodat er nog tijd was voor [eiser] om elders werk te vinden.
4.2.6.
Anders dan [eiser] betoogt, maakt de enkele omstandigheid dat [eiser] kennis heeft genomen van de (inhoud van de) opdrachtovereenkomst tussen FF en EY hem nog geen partij bij die overeenkomst, terwijl er ook geen andere omstandigheden zijn aangevoerd waaruit dit zou volgen. In de overeenkomst tussen FF en EY staat weliswaar dat FF ervoor zal zorgdragen dat [eiser] in het kader van die overeenkomst zich persoonlijk en schriftelijk jegens EY zal verplichten tot naleving van de in genoemde overeenkomst vermelde verplichtingen, maar dat ziet alleen op
verplichtingenuit hoofde van die overeenkomst (zie hierboven onder 2.2., art 1 lid 3). De conclusie blijft derhalve dat de overeenkomst tussen FF en EY door EY rechtsgeldig is opgezegd, waarna ook de overeenkomst tussen FF en [eiser] tot een einde kwam.
4.2.7.
Ten aanzien van het beroep van [eiser] op een mondelinge overeenkomst tussen hem en EY geldt dat [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting van het bestaan van een dergelijke overeenkomst door EY, onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen dragen dát een dergelijke mondelinge overeenkomst tussen (de heer [medewerker EY] van) EY en [eiser] zou zijn tot stand gekomen, nog daargelaten dat door [eiser] niets is gesteld omtrent de inhoud van die ‘overeenkomst’.
4.2.8.
Het beroep van [eiser] op derdenwerking en de in dit verband genoemde uitspraken Staat/Degens (HR 3 mei 1946, NJ 1946/323) en Vleesmeesters/Alog (HR 24 september 2004, NJ 2008/587, m.nt. Du Perron) is tevergeefs. Aangenomen dat onderhavige situatie een situatie is waarbij de belangen van [eiser] nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst van opdracht tussen EY en FF, is, mede gelet op het voorgaande, niet komen vast te staan dat EY tekort is geschoten in de uitvoering van die overeenkomst. Dit geldt temeer nu onbestreden is gebleven dat FF de opzegging van de overeenkomst, zonder protest, heeft geaccepteerd.
Opzegtermijn en onzorgvuldig handelen
4.3.
Aan het betoog van [eiser] dat een (redelijke) opzegtermijn door EY had moeten worden gehanteerd gaat de rechtbank, reeds gelet op al het voorgaande, voorbij. De overeenkomst tussen [eiser] en FF noch de overeenkomst tussen FF en EY vermelden een opzegtermijn. Bovendien kan de verwijzing van [eiser] naar rechtspraak met betrekking tot een zekere reflexwerking van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW bij inleners niet worden toegepast in de onderhavige rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen werkgevers en inleners is immers niet gelijk te stellen aan die van een zelfstandige ondernemer als [eiser] , met het daarbij behorende ondernemersrisico. Ook het beroep van [eiser] op toepassing van de bij distributieovereenkomsten gehanteerde opzegtermijnen gaat niet op. Distributieovereenkomsten zijn niet op één lijn te stellen met een opdrachtovereenkomst als de onderhavige. In het verlengde van het voorgaande, is er ook geen grond om aan te nemen dat EY onzorgvuldig jegens [eiser] zou hebben gehandeld.
Discriminatie
4.4.
Het betoog van [eiser] dat sprake zou zijn geweest van discriminatie omdat de gehanteerde opzeggingsgrond in werkelijkheid niet bestond, gaat niet op. Hierboven is uitvoerig overwogen dat en waarom EY de overeenkomst met FF en de samenwerking met [eiser] wel mocht opzeggen c.q. beëindigen en dat er wel degelijk sprake was van een geldige grond voor opzegging. Overigens heeft [eiser] zijn beroep op discriminatie slechts onderbouwd met de stelling dat (niet EY zelf, maar) een werknemer van EY jaloerse opmerkingen zou hebben gemaakt en een bepaalde lichaamsuitdrukking zou hebben gehad. Dit is onvoldoende om discriminatie aan te nemen. Ten slotte heeft [eiser] aan zijn stelling dat sprake was van discriminatie geen rechtsgevolgen verbonden.
Overig
4.5.
Aan de overige door [eiser] vermelde grondslagen en wetsartikelen, waaronder art. 3:44 BW, wordt voorbijgegaan omdat die niet of onvoldoende zijn onderbouwd, de (rechts)gevolgen van het beroep op die grondslagen en wetsartikelen door [eiser] niet zijn geconcretiseerd dan wel omdat zij in het licht van de voorgaande overwegingen falen.
Slotsom
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat alle vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EY worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat €
904,00(2,0 punten × tarief II ad € 452,00 per punt)
Totaal € 1.523,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van EY tot op heden begroot op € 1.523,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Visser en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.2457 / 2870