Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verstekvonnis van 6 juli 2016 in de zaak met zaak-/rolnummer 503199 / HA ZA
- de verzetdagvaarding van 30 augustus 2016, met producties;
- het tussenvonnis (de brief) van 2 november 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de zittingsagenda van 11 januari 2017;
- de akte uitlaten en indiening producties van Colombia, met producties;
- de brief van de advocaat van A&E Consulting van 24 januari 2017, met producties;
- de pleitaantekeningen van A&E Consulting;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 februari 2017.
2.Het geschil
€ 54.816,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 juli 2015 tot de dag van de algehele voldoening alsmede met de buitengerechtelijke incassokosten op basis van het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, kosten rechtens.
3.De beoordeling
inleiding
Effer/Kantner(zaak 38/81, NJ 1983, 508). De enkele betwisting door Colombia van de aangevulde, althans gewijzigde, overeenkomst waar A&E Consulting haar vordering op baseert, is dus niet voldoende voor het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter die volgt uit de rechtsmachtregeling van artikel 6, aanhef en sub a, Rv en artikel 6a Rv. De Nederlandse rechter mag bij de beoordeling van zijn rechtsmacht in beginsel uitgaan van de stellingen van eiser met betrekking tot het bestaan van deze overeenkomst. Anderzijds is er steun voor de opvatting dat het recht van de gedaagde om op de voet van artikel 26 Brussel Ibis-Vo (art. 11 Rv) de bevoegdheid van de aangezochte rechter te betwisten, vergt dat die rechter in zijn oordeelsvorming acht slaat op hetgeen de gedaagde heeft aangevoerd ter betwisting van de stellingen die de eiser in verband met de rechterlijke bevoegdheid heeft ingenomen (vgl. HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:36). A&E Consulting heeft voor de rechtbank voldoende gesteld om er voorshands, in het kader van de beoordeling van de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, van uit te kunnen gaan dat tussen A&E Consulting en Colombia op 3 juni 2014 een al dan niet gewijzigde overeenkomst gold. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op hetgeen Colombia heeft aangevoerd, te weten dat tussen partijen wel een overeenkomst ter zake van vertaal- en facilitaire diensten was gesloten maar dat geen wilsovereenstemming bestond over uitbreiding van die diensten.
€ 25.000,00 en geen verweer is gericht tegen de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank maar uitsluitend tegen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, is deze rechtbank dan ook op grond van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 110 Rv relatief bevoegd kennis te nemen van deze vordering.
€ 4.840,00 voor diensten die A&E Consulting heeft verricht in verband met de huisvesting van de Consul en zijn familie in Nederland en de aanschaf van een auto voor hem (zie prod. 19 van A&E Consulting). Dat het hier om diensten gaat die niet genoemd worden in het aanbod van 3 juni 2014 en waarvoor A&E Consulting ook niet anderszins een offerte heeft uitgebracht is niet in geschil. Dat betekent dat Colombia er niet van uit hoefde te gaan dat zij voor deze dienstverlening zou moeten betalen. A&E Consulting, de partij die hiervan de stelplicht heeft, stelt te weinig waarom Colombia desalniettemin moest weten dat het hier niet ging om een vriendendienst, een dienst die gratis was. Een grond voor betaling van deze diensten door Colombia is dus niet komen vast te staan, zodat dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
4.De beslissing
19 april 2017voor het nemen van een akte door A&E Consulting als vermeld in rov. 3.17, waarna Colombia binnen vier weken op de rol een antwoordakte kan nemen;