ECLI:NL:RBROT:2017:2466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
C/10/501437/ FA RK 16-3899
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.L. de Gruijl- van Benthem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Turkse adoptiebeslissing door Nederlandse rechter

In deze zaak hebben adoptiefouders met de Nederlandse en Turkse nationaliteit verzocht om erkenning van een in Turkije uitgesproken adoptie. De geadopteerde woont in Turkije en heeft daar altijd gewoond, terwijl verzoekster nog ingeschreven staat in Nederland maar sinds de geboorte van de geadopteerde in Turkije verblijft. Verzoeker woont in Nederland maar reist regelmatig naar Turkije. Er ontbreekt een conformiteitsverklaring conform het Haags adoptieverdrag en er is geen beginseltoestemming van de Minister van Justitie conform de Wobka. De rechtbank concludeert dat de adoptie een volledig Turkse adoptie betreft en geen interlandelijke adoptie. De erkenning van de adoptie door de Nederlandse rechter is niet in het belang van de geadopteerde, die in Turkije woont en contact heeft met zijn biologische familie. De rechtbank wijst het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie 2
zaaknummer / rekestnummer: C/10/501437 / FA RK 16-3899
Beschikking van 8 maart 2017 betreffende de erkenning van een adoptiebeslissing
in de zaak van:
[naam 1], verzoeker,
en
[naam 2], verzoekster,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen verzoekers,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk Zh,
in welke zaak belanghebbende is:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente 1] ,
zetelende te [vestigingsplaats 1] ,
vertegenwoordigd door [naam 3] ,
hierna te noemen de gemeente.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 mei 2016;
- de brief met bijlage van verzoekers, gedateerd 14 juni 2016, alsmede de brief met bijlage, gedateerd 28 oktober 2016;
- de brief van de gemeente, gedateerd 17 augustus 2016.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 februari 2017.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gemeente, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 3] en [naam 4] ;
- de raad voor de kinderbescherming [vestigingsplaats 2] (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [naam 5] .
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] als kind van
mevr. [naam 6] en dhr. [naam 7] .
2.2
De voornamen van de minderjarige zijn [namen] .
2.3.
De geslachtsnaam van de minderjarige is
[naam 8].
2.4.
Bij beslissing van de arrondissement rechtbank te [plaats] , [land] gedateerd 12 oktober 2015 is uitgesproken de adoptie van de minderjarige door verzoekers.
2.5.
Zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak had de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in [land] , terwijl verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
2.6.
De adoptie heeft in het land van herkomst niet tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en zijn vader en moeder zijn verbroken.

3..De standpunten

3.1.
Verzoekers verzoeken de adoptiebeslissing van de arrondissement rechtbank te [plaats] , [land] gedateerd 12 oktober 2015 te erkennen.
3.2.
De gemeente voert verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek. Zij voert daartoe aan dat geen sprake is van een adoptie conform het Haags Adoptieverdrag van 1993, omdat een conformiteitsverklaring ontbreekt. Voorts is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 10:109 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aangezien de procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) niet is gevolgd.
3.3.
Naar aanleiding van het standpunt van de gemeente hebben verzoekers advies ingewonnen bij het Internationaal Juridisch Instituut. Naar aanleiding van dit advies betogen verzoekers dat erkenning in het belang van de minderjarige is, nu hij al sinds de geboorte tot het gezin van verzoekers behoort. Verzoekers persisteren in hun verzoek.
3.4.
De raad adviseert tot afwijzing van het verzoek, nu de beginseltoestemming van de Minister van Veiligheid en Justitie tot opneming van de minderjarige in Nederland ontbreekt. Bovendien heeft de raad geen onderzoek kunnen doen of er een goede match is tussen verzoekers en de minderjarige, nu verzoekster en de minderjarige in [land] verblijven, terwijl adoptie aldaar reeds heeft plaatsgevonden.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat, nu verzoekers woonplaats in Nederland hebben, de Nederlandse rechter op basis van het bepaalde in artikel 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat voor de erkenning van een buitenlandse adoptie onderzocht moet worden, of het erkenningsregime van het voor Nederland op 1 oktober 1998 in werking getreden Haags Adoptieverdrag van 29 mei 1993 toepassing kan vinden. Als partij bij dit verdrag is Nederland verplicht tot het erkennen van conform de verdragsprocedure tot stand gekomen adopties waarbij Nederland en een andere verdragsstaat betrokken zijn. Ook [land] is partij bij dit verdrag. Nu een conformiteitsverklaring zoals vermeld in artikel 23 van dit verdrag ontbreekt, constateert de rechtbank dat geen sprake is van een verdragsadoptie. Dit blijkt voorts uit het feit dat uit de beslissing van de [land] rechter niet kan worden afgeleid dat de adoptie als internationale adoptie is behandeld. Zo zijn verzoekers geïdentificeerd met een [land] BSN nummer en is voor verzoekster een [land] woonadres vermeld. Bovendien is op verzoek van de [land] rechtbank een rapport opgesteld naar de sociale en economische situatie van verzoekers in kennelijk [land] , aangezien de minderjarige vanaf zijn geboorte tot op heden samen met verzoekster in [land] heeft verbleven.
4.3.
De erkenning van een niet-verdragsadoptie wordt beoordeeld aan de hand van de erkenningsregels van boek 10 BW. Artikel 109 bepaalt dat een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:
a. de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen,
b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of 3 van dit Boek, zou worden onthouden.
4.4.
De rechtbank constateert dat de minderjarige ten tijde van het verzoek en de uitspraak tot adoptie zijn gewone verblijfplaats in [land] had. Verzoekers stonden op die momenten ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [naam gemeente 2] , zodat zij hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Ingevolge artikel 2 Wobka is voor opneming van een buitenlands kind beginseltoestemming van de Minister van Veiligheid en Justitie noodzakelijk. Nu verzoekers hebben verklaard niet in het bezit te zijn van deze beginseltoestemming, is niet voldaan aan de bepalingen in de Wobka, zodat de adoptie niet op basis van artikel 109 BW kan worden erkend. In de rechtspraak zijn echter gevallen bekend waarbij in het belang van het kind voorbij is gegaan aan dit formele vereiste en de adoptie alsnog is erkend.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat erkenning van de adoptie in het onderhavige geval niet in het belang van de minderjarige is en overweegt daartoe het volgende. De minderjarige heeft altijd in [land] gewoond en heeft daar zijn familie. Behoudens verzoekers heeft de minderjarige in Nederland verder geen relaties. Het betreft een zwakke adoptie, zodat de familieband met de biologische ouders, broers en zussen blijft voortbestaan. Bovendien kan niet worden beoordeeld of het opvoedingsklimaat bij verzoekers in Nederland in voldoende mate voorziet in de behoeften van de minderjarige. Dat de minderjarige sinds zijn geboorte op hetzelfde adres als verzoekster verblijft doet aan het voorgaande niet af.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L. de Gruijl- van Benthem, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.W. Panhuizen op 8 maart 2017.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.