ECLI:NL:RBROT:2017:2746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
C/10/523234 / KG ZA 17-289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van kinderalimentatie in kort geding tussen voormalige echtelieden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de man schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Rotterdam waarin aan hem kinderalimentatie is opgelegd. De man, die deelneemt aan een vrijwillig schuldsaneringstraject, stelt dat hij niet in staat is om de alimentatie te voldoen en dat executiemaatregelen van de vrouw zijn situatie verder zullen verergeren. De vrouw verzet zich tegen de schorsing en stelt dat de man zijn verantwoordelijkheden als vader moet nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd, maar ondanks het gebrek aan verificatoire bescheiden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. De voorzieningenrechter schorst daarom de executie van de beschikking van 13 juni 2012, maar beperkt deze schorsing tot de verplichting tot betaling van kinderalimentatie. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtelieden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/523234 / KG ZA 17-289
Vonnis in kort geding van 7 april 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi te Ridderkerk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Uit het huwelijk van partijen zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren: [persoon1] (geboren op [geboortedatum] ) en de tweeling [persoon2] en [persoon3] (geboren op [geboortedatum2] ).
2.2.
De echtscheidingsbeschikking is gegeven door de rechtbank Rotterdam en dateert van 5 april 2012. Deze beschikking is op 21 juni 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij vervolgbeschikking van 13 juni 2012 heeft de rechtbank een door partijen gesloten echtscheidingsconvenant, dat gewaarmerkt is door de griffier, opgenomen in die beschikking. In het echtscheidingsconvenant is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een alimentatie zal betalen van € 133,- per kind per maand. Dit bedrag bedraagt thans, als gevolg van jaarlijkse indexering, in totaal € 418,08 per maand.
2.3.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 15 december 2015 een verzoek van de man tot nihilstelling dan wel verlaging van de door hem verschuldigde kinderalimentatie afgewezen omdat de man zijn inkomen niet voldoende inzichtelijk had gemaakt, zodat zijn draagkracht niet kon worden vastgesteld.
2.4.
De man heeft op 25 februari 2017 een nieuw verzoekschrift tot verlaging/ nihilstelling van kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Die procedure heeft als kenmerk C/10/521794 / FA RK 17/1736.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 15 december 2015 voor zover het de door de man verschuldigde kinderalimentatie betreft, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten, waaronder nakosten. De man stelt daartoe het volgende.
3.2.
De man is niet in staat om de kinderalimentatie te voldoen. De man neemt thans deel aan een vrijwillig schuldsaneringstraject. Dit traject komt in gevaar indien de vrouw via het LBIO executiemaatregelen zal treffen. Bij loonbeslag kan de man zijn werk kwijtraken. De man werkt via uitzendbureaus en de man heeft vernomen, en al eerder ervaren dat loonbeslag onder uitzendbureaus niet wordt geaccepteerd. Dat uit zich in het niet of minder inzetten van de man, zodat hij niets of minder verdient.
3.3.
De vrouw voert verweer. De vrouw voert aan dat de man zijn verantwoordelijkheid als vader moet nemen door (wel) bij te dragen in de kosten van de kinderen en dat de man dit het afgelopen anderhalf jaar niet of nauwelijks heeft gedaan. In deze periode heeft de man ten behoeve van de kinderen niet meer betaald dan éénmaal een bedrag van € 10,- en éénmaal een bedrag van € 27,-.
3.4.
Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis (of, zoals hier: de beschikking) klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis/ de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de man zijn stellingname dat hij niet in staat is om de door hem verschuldigde kinderalimentatie te voldoen, niet of nauwelijks heeft onderbouwd met verificatoire bescheiden. Enig adequaat inzicht in zijn inkomsten, uitgaven en schulden heeft de man niet gegeven. Dit klemt des temeer nu dit gebrek aan deugdelijke onderbouwing ook al ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van de rechtbank in haar uitspraak van 15 december 2015 om het verzoek van de man om de kinderalimentatie op nihil te stellen, af te wijzen.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft aan de advocaat van de man ter zitting gevraagd om welke reden zowel in de onderhavige kort gedingprocedure als in de voornoemde bodemprocedure de man zijn vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd met relevante stukken over zijn financiële positie. De advocaat van de man heeft daarop geantwoord dat in de bodemprocedure sprake is geweest van een communicatiestoornis tussen haar en haar cliënt en dat in de onderhavige kort gedingprocedure relevante stukken (nog) niet voorhanden zijn.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan de man (zelf) gevraagd naar zijn financiële omstandigheden. De verklaring die de man daarop heeft gegeven komt op het volgende neer:
- de man geniet onregelmatige inkomsten via uitzendwerk, welke inkomsten soms aangevuld worden met een uitkering van het UWV.
- de man neemt deel aan een vrijwillig schuldhulpverleningstraject bij het bureau Plangroep Ridderkerk. Dit bureau tracht tot een regeling met de schuldeisers van de man te komen en om het budget van de man te beheren. De man levert zijn inkomsten in bij dit bureau en dan blijft er voor de man € 50,- per week over om van te leven. Van dit geld dient de man ook de kosten van de drie kinderen te dragen als zij bij hem zijn.
Ook heeft de man ter zitting pasjes getoond die hem toegang geven tot de kledingbank en de voedselbank in Ridderkerk. De man heeft verklaard dat hij er niet trots op is dat hij zich bij de voedselbank moet melden maar dat hij genoodzaakt is om daar gebruik van te maken.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting op internet de website van de voedselbank/kledingbank in Ridderkerk opgezocht en het resultaat aan partijen getoond. Op deze website stond vermeld dat mensen met een uitkering zonder meer toegang krijgen tot de voedselbank/kledingbank en dat die toegang ook wordt verleend aan mensen die geen uitkering hebben, op voorwaarde dat zij een verwijzing hebben van een erkende instantie. Tot die erkende instanties behoort ook het voormelde bureau Plangroep Ridderkerk. Kennelijk heeft de man van dit bureau een verwijzing naar de voedselbank/kledingbank verkregen. Dát de man schuldhulpverlening ontvangt van dit bureau blijkt genoegzaam uit het door hem met dit bureau gesloten contract van 20 mei 2016. De voorzieningenrechter acht op basis van een en ander, en niettegenstaande het gebrek aan bescheiden over de financiële positie van de man, vooralsnog voldoende aannemelijk dat de man onvoldoende draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te betalen.
4.6.
De man heeft voorts ter zitting verklaard dat uitzendbureaus weinig zin hebben in de administratieve rompslomp die het gevolg is van derdenbeslag op het loon van de man onder het uitzendbureau en dat uitzendbureaus er dan al snel voor zullen kiezen om niet de man, maar een andere gegadigde het werk te gunnen. Ook deze verklaring acht de voorzieningenrechter vooralsnog aannemelijk.
4.7.
Het gevorderde zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter begrijpt dat gevorderd wordt om de beslissing te schorsen waarin de kinderalimentatieplicht van de man is vastgelegd, en dus niet de beslissing waarbij het verzoek van de man is afgewezen om die plicht te matigen/ op nihil te stellen. Schorsing van laatstgenoemde uitspraak zou immers geen enkel effect sorteren. Uit de reactie van de vrouw ter zitting valt af te leiden dat zij de vordering ook op de hiervoor genoemde wijze heeft begrepen.
4.8.
De schorsing van de uitspraak zal duidelijkheidshalve worden beperkt tot alleen de plicht tot betaling van kinderalimentatie. Eventuele andere afspraken tussen partijen die zijn opgenomen in hun echtscheidingsconvenant, welk convenant onderdeel uitmaakt van de beschikking, blijven daarmee in stand.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten tussen partijen compenseren reeds omdat zij gewezen echtelieden zijn. Afgezien hiervan heeft de vrouw pas op de zitting hoeven begrijpen dat de man geen draagkracht heeft.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de executie van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2012 met kenmerk 387755 / F1 RK 11-3119 + 392639 / F1 RK 11-4044 voor zover het de plicht van de man tot betaling van kinderalimentatie betreft, totdat is beslist in de bodemprocedure met kenmerk C/10/521794 / FA RK 17/1736,
5.2.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2017.
2517/2009