ECLI:NL:RBROT:2017:2763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
C/10/518899 / FT EA 17/130 - C/10/518900 / FT EA 17/131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar met gokverslaving en de noodzaak van beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, mevrouw [naam], die om een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekster had eerder een verzoekschrift ingediend op 17 januari 2017, waarin zij vroeg om een moratorium voor een periode van zes maanden, om te voorkomen dat haar huurwoning ontruimd zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken op 21 oktober 2016. De verzoekster had een huurachterstand en verkeerde in een problematische financiële situatie, mede door haar gokverslaving. Tijdens de zitting op 24 maart 2017 werd duidelijk dat de verzoekster niet goed op de hoogte was van wie haar huurtermijnen betaalde, wat zorgwekkend was gezien haar situatie. De rechtbank heeft besloten om het verzoek tot moratorium toe te wijzen, maar onder de voorwaarde dat de verzoekster beschermingsbewind zou aanvragen. Dit was noodzakelijk om haar financiële situatie te stabiliseren en om te waarborgen dat de huurbetalingen tijdig zouden worden voldaan. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening voor een termijn van drie maanden verleend, met de verplichting voor de verzoekster om binnen deze termijn het beschermingsbewind te regelen. Tevens werd de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond. De rechtbank heeft benadrukt dat indien het minnelijk traject niet succesvol is, een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsanering afgewezen zal worden als dit niet is uitgevoerd door een erkende instelling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 31 maart 2017
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 17 januari 2017, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2017 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 27 februari 2017. Op verzoek van mr. E. R. Butin Bik, advocaat van verzoekster, is de behandeling van het verzoekschrift verplaatst naar
24 maart 2017.
Ter zitting van 24 maart 2017 zijn verschenen en gehoord:
  • Mevrouw [naam] , verzoekster;
  • De heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat.
Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is niet ter terechtzitting verschenen. GGN mastering credit heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De advocaat van verzoekster heeft op 27 maart 2017 een e-mail aan de rechtbank verzonden met een betalingsoverzicht van de huurpenningen vanaf januari 2017 tot en met april 2017.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat tot en met december 2016 het budgetbeheer uitgevoerd werd door de kredietbank Rotterdam. In december 2016 kreeg verzoekster bericht dat haar woning ontruimd ging worden waarna verzoekster het budgetbeheer heeft overgedragen aan Financieel Adviesbureau Deco. Voorts heeft verzoekster ter terechtzitting verklaard dat alle lopende huurtermijnen vanaf januari 2017 tot en met heden voldaan zijn. Een deel van de huurtermijnen zijn door de broer van verzoekster voldaan nu zij gekort werd op haar uitkering. Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat haar uitkering inmiddels hersteld is. Tevens heeft verzoekster ter terechtzitting verklaard dat haar broer voor € 200,- per maand garant staat voor de kosten van Financieel Adviesbureau Deco zodat verzoekster gebruikt kan maken van hun diensten . Deze bedragen dienen niet als inkomen aangemerkt te worden, aldus verzoekster. Daarnaast heeft verzoekster ter terechtzitting verklaard dat zij gokverslaafd is en per heden onder behandeling is bij Bouman GGZ. Tot slot heeft verzoekster ter terechtzitting verklaard dat zij het aanvragen van beschermingsbewind in overweging neemt.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van verzoekster verklaard dat Financieel Adviesbureau Deco het budgetbeheer voor verzoekster uitvoert. Verzoekster krijgt haar uitkering op haar eigen rekening gestort waarna verzoekster zelf haar uitkering overmaakt naar Financieel Adviesbureau Deco.
De advocaat van verzoekster heeft op 27 maart 2017 een e-mail aan de rechtbank verzonden met een betalingsoverzicht waaruit volgens hem blijkt dat de verschuldigde huurpenningen vanaf januari 2017 tot en met april 2017 via de kredietbank Rotterdam zijn voldaan.

3.Het verweer

In het verweerschrift heeft de gemachtigde van verweerster aangevoerd dat de huurschuld sinds vonniswijziging door de kantonrechter gestegen is, te weten van € 5.317,52 tot
€ 8.240,50. Verzoekster heeft een huurachterstand van 14 maanden en heeft in 2016 slechts drie betalingen verricht. Voorts heeft de gemachtigde van verweerster gemeld dat verweerster al meer dan een jaar bezig is door, onder andere middels huisbezoeken, verzoekster via de schuldhulpverlening aan het betalen te krijgen. Verzoekster heeft daar echter onvoldoende medewerking aan verleend. Verzoekster heeft in de gerechtelijke procedure, bij comparitie van 23 september 2016, zelf aangevoerd gokverslaafd te zijn en zich te zullen aanmelden bij Bouman GGZ. De kantonrechter heeft verzoekster geadviseerd om ook de mogelijkheid tot onderbewindstelling te bekijken. Volgens verweerster heeft dit alles tot niets geleid op een paar betalingen na. Verweerster is van mening dat verzoekster zich onvoldoende heeft ingespannen om nog een tweede kans te krijgen. Verweerster heeft dan ook geen enkel vertrouwen in de stipte betalingen van de komende huurverplichtingen op de lange termijn en heeft zij er belang bij dat zij het vonnis van 21 oktober 2016 ten uitvoer kan leggen, aldus de gemachtigde van verweerster.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 20 december 2016 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 januari 2017 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat haar minderjarig kind bij verzoekster woont.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 21 oktober 2016 ten uitvoer kan leggen.
Ter terechtzitting is gebleken dat het verzoekster (en haar advocaat) kennelijk onduidelijk is wie de lopende huurtermijnen thans voldoet. Verzoekster meent dat zij het budgetbeheer bij Financieel Adviesbureau Deco heeft ondergebracht, maar het overzicht van de betalingen is afkomstig van de budgetconsulent van de gemeente Rotterdam. Op dit overzicht staat dat namens verzoekster op 27 maart, 8 maart, 27 februari 2017 en 21 december 2016 bedragen van € 581,43 aan Woonstad zijn betaald. Het overzicht van Woonstad loopt tot en met februari 2017. Woonstad heeft betalingen vermeld op 22 december 2016 en 1 februari 2017, van respectievelijk € 581,43 en € 580,61.
Gezien de betalingsoverzichten is voldoende vast komen te staan dat de lopende huurbetalingen worden verricht. Het is echter wel zorgelijk dat voor verzoekster onduidelijk is wie dit precies uitvoert. Ook de opzet van het budgetbeheer zoals dat door Financieel Adviesbureau Deco mogelijk in de toekomst zou worden uitgevoerd, biedt te weinig waarborgen aangezien het inkomen van verzoekster dan niet buiten haar bereik is gebracht. Gelet op de gokverslaving moet dat wel gebeuren. De belangen van Woonstad vereisen naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de voorlopige voorziening een aanvullende voorwaarde wordt verbonden, te weten het aanvragen van beschermingsbewind.
De kantonrechter heeft verzoekster al veel eerder in overweging gegeven om beschermingsbewind aan te vragen. Zoals Woonstad terecht heeft opgemerkt, heeft verzoekster dat tot op heden niet gedaan, ondanks de grote problemen waar zij zich in bevindt. Daarom zal de rechtbank de voorlopige voorziening slechts voor drie maanden verlenen. In die drie maanden zal verzoekster met spoed het beschermingsbewind moeten gaan regelen. Aan het einde van deze termijn dient de advocaat van verzoekster (dan wel beschermingsbewindvoerder dan wel een schuldhulpverlener die voldoet aan art. 48 lid 1 sub d van de Wet op het consumentenkrediet) verslag uit te brengen zoals bedoeld in artikel art. 287b lid 6 van de Faillissementswet. Indien nodig kan gevraagd worden om verlenging van de voorlopige voorziening.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in geval van een niet-geslaagd minnelijk schuldsaneringstraject, een daaropvolgend verzoek tot toelating tot de schuldsanering zal worden afgewezen indien de buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 sub d van de Wet op het consumentenkrediet. Financieel Adviesbureau Deco is niet een dergelijke instelling.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 21 oktober 2016 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat verzoekster zo spoedig mogelijk beschermingsbewind aanvraagt;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van drie maanden;
- bepaalt dat de advocaat van verzoekster (dan wel beschermingsbewindvoerder dan wel een schuldhulpverlener die voldoet aan art. 48 lid 1 sub d van de Wet op het consumentenkrediet) uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- bepaalt dat de advocaat van verzoekster, dan wel de beschermingsbewindvoerder dan wel een schuldhulpverlener die voldoet aan art. 48 lid 1 sub d van de Wet op het consumentenkrediet, uiterlijk tot twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verlenging kan vragen;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans rechter, en in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.