Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- Mevrouw [naam] , verzoekster;
- De heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, mevrouw [naam], die om een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekster had eerder een verzoekschrift ingediend op 17 januari 2017, waarin zij vroeg om een moratorium voor een periode van zes maanden, om te voorkomen dat haar huurwoning ontruimd zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken op 21 oktober 2016. De verzoekster had een huurachterstand en verkeerde in een problematische financiële situatie, mede door haar gokverslaving. Tijdens de zitting op 24 maart 2017 werd duidelijk dat de verzoekster niet goed op de hoogte was van wie haar huurtermijnen betaalde, wat zorgwekkend was gezien haar situatie. De rechtbank heeft besloten om het verzoek tot moratorium toe te wijzen, maar onder de voorwaarde dat de verzoekster beschermingsbewind zou aanvragen. Dit was noodzakelijk om haar financiële situatie te stabiliseren en om te waarborgen dat de huurbetalingen tijdig zouden worden voldaan. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening voor een termijn van drie maanden verleend, met de verplichting voor de verzoekster om binnen deze termijn het beschermingsbewind te regelen. Tevens werd de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond. De rechtbank heeft benadrukt dat indien het minnelijk traject niet succesvol is, een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsanering afgewezen zal worden als dit niet is uitgevoerd door een erkende instelling.