ECLI:NL:RBROT:2017:2769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
10/712027-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak ontuchtige handelingen plegen met een minderjarige en veroordeling feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, dat op het moment van de feiten tussen de 12 en 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ontuchtige handelingen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 22 mei 2005. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte in de periode van 1 juni 2005 tot en met 25 december 2005 zijn nichtje heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Dit gebeurde in een kwetsbare periode voor het slachtoffer, die net uit de crisisopvang kwam en bij haar grootouders ging wonen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.200 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot ambulante behandeling voor zedendaders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/712027-15
Datum uitspraak: 5 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.A. van Beek, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven komt het erop neer dat de verdachte ervan wordt verdacht seksueel misbruik te hebben gemaakt van zijn nichtje [naam slachtoffer] ( [voornaam slachtoffer] ). Dit misbruik zou hebben plaatsgevonden van 1 januari 2004 tot en met 22 mei 2005, toen [voornaam slachtoffer] 14 en 15 jaar oud was, en van 23 mei 2005 tot en met 25 december 2005, toen [voornaam slachtoffer] 16 jaar oud was.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat de pleegperiode aanvangt op 1 juni 2004 in plaats van 1 januari 2004;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling bewijsminimum
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat alle belastende verklaringen in essentie afkomstig zijn uit één bron, namelijk [voornaam slachtoffer] . Er is in het dossier onvoldoende steunbewijs voor handen op basis waarvan tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Er is daarom niet voldaan aan het bewijsminimum ex artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
4.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De onderhavige zaak betreft de verdenking van seksueel misbruik van een minderjarige. De vraag of is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342 lid 2 Sv doet zich in de rechtspraktijk niet zelden juist bij misbruikzaken voor. Dat wekt geen verwondering. Het gaat daarbij immers veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in dergelijke gevallen niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangeefster.
In de onderhavige zaak staat de belastende verklaring van [voornaam slachtoffer] centraal. De vraag rijst of de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in het andere bewijsmateriaal. De rechtbank acht in dit verband de verklaringen van [naam 1] (de vader van [voornaam slachtoffer] ) en [naam 2] ( [naam 2] , de broer van de verdachte) van belang.
Uit de verklaring van de vader van [voornaam slachtoffer] volgt, net als uit de verklaring van [voornaam slachtoffer] , dat de verdachte zelf - kort na het seksueel misbruik in 2005 - heeft verteld dat hij zich heeft afgetrokken bij [voornaam slachtoffer] op de kamer en dat hij dit had gedaan onder invloed van drugs. Dat de verdachte in die periode verschillende soorten soft- en harddrugs gebruikte, blijkt ook uit zijn eigen verklaring.
[naam 2] verklaart dat hij het meestal wel hoorde als de verdachte midden in de nacht naar [voornaam slachtoffer] ’s kamer ging. Hij verklaart dat hij de verdachte gedurende de nacht de slaapkamer van [voornaam slachtoffer] in heeft horen gaan en een hoop kabaal hoorde, omdat er toen allerlei vuilniszakken met kleding omvielen. Hij bevestigt ook dat die vuilniszakken in die kamer stonden, omdat er kleding voor Chili werd gespaard. Dit ondersteunt de verklaring van [voornaam slachtoffer] dat de verdachte in haar kamer kwam en dat zij soms spullen voor haar deur zette, zodat zij wakker zou worden als hij haar slaapkamerdeur opende.
Dat de (jaren later bij de politie afgelegde) verklaringen van [naam 2] en [voornaam slachtoffer] verschillen met betrekking tot het moment dat de ouders en opa en oma van [voornaam slachtoffer] worden geïnformeerd, doet aan de overtuigingskracht van hun verklaringen niet af. Uit beide verklaringen volgt immers dat [naam 2] kort na het seksueel misbruik op de hoogte daarvan was en dat er een gesprek heeft plaatsgevonden in het huis van opa en oma in aanwezigheid van de ouders van [voornaam slachtoffer] .
Het voorgaande maakt dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] .
4.2.
Beoordeling betrouwbaarheid verklaringen
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake is van overtuigend bewijs, omdat de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Zij voert daartoe aan dat de verklaringen niet objectief zijn, omdat zij zijn beïnvloed door de gesprekken die met [voornaam slachtoffer] zijn gevoerd en [naam 2] de kant van [voornaam slachtoffer] zou hebben gekozen.
4.2.2.
Oordeel van de rechtbank
Evenals de verdediging constateert de rechtbank dat er binnen de familie veel is gesproken over het seksueel misbruik. Uit de verklaring van [voornaam slachtoffer] ’s vader blijkt echter dat hij niets rechtstreeks van zijn dochter heeft vernomen. Dat hij op onderdelen een andere lezing geeft dan zijn dochter van de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden, maakt zijn verklaring betreffende zijn eigen waarnemingen in het voornoemde gesprek met de verdachte (nog) niet onbetrouwbaar. Voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] geldt dit eens te meer, omdat de aard van de seksuele handelingen die zij beschrijft minder vergaand is dan wat door anderen is verklaard. Zij maakt haar verklaring dus niet erger onder invloed van de gesprekken in de familie.
Dat de verklaring van [naam 2] niet objectief en daarmee onbetrouwbaar is, volgt de rechtbank evenmin. De verklaring van [naam 2] biedt, mede gelet op de verklaring van de vader van [voornaam slachtoffer] , steun aan de verklaring van [voornaam slachtoffer] en in hetgeen de verdediging hiertoe heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
4.3.
Beoordeling pleegperiode
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier heeft ter zitting naar voren gebracht dat de pleegperiode niet aanvangt op 1 januari 2004, maar op 1 juni 2004, namelijk het moment waarop [voornaam slachtoffer] bij opa en oma is gaan wonen.
4.3.2.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier is de rechtbank van oordeel dat de pleegperiode aanvangt op het moment waarop [voornaam slachtoffer] bij opa en oma is gaan wonen. Anders dan de officier ter zitting naar voren heeft gebracht blijkt uit de verklaring van [voornaam slachtoffer] niet dat zij in juni 2004, maar in juni 2005 bij opa en oma is gaan wonen, hetgeen wordt bevestigd door haar moeder. De rechtbank zal uitgaan van de periode 1 juni 2005 tot en met 25 december 2005.
4.4.
Conclusie
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [voornaam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de periode van juni 2005 tot en met 25 december 2005. Dit betekent dat niet bewezen is dat het seksueel misbruik ook voordien al heeft plaatsgevonden.
4.5.
Vrijspraak feit 1
De onder feit 1 ten laste gelegde periode valt buiten de bewezen pleegperiode. Het onder 1 ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op één of meer tijdstippen in de periode van
1 juni2005 tot en
met 25 december 2005 te Spijkenisse,
meermalen,
(telkens) door andere feitelijkheden iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
namelijk het meermalen (telkens):
- tongzoenen van die [naam slachtoffer] en
- betasten van en wrijven over de borsten en vagina van die [naam slachtoffer] en
- zich aftrekken in het bijzijn van die [naam slachtoffer] ,
andere feitelijkheden hebben bestaan uit
het meermalen (telkens):
(onverhoeds)
- terwijl die [naam slachtoffer] lag te slapen, de kamer van die [naam slachtoffer] binnen gaan en
- naast het bed, waarin die [naam slachtoffer] lag, gaan staan en
- vervolgens) over die [naam slachtoffer] heen buigen en
- zijn, verdachtes, hand onder de dekens brengen en
- die [naam slachtoffer] de woorden toevoegen: "Laat me even" en "Laat me even voelen", althans woorden van gelijke aard en strekking, en
- vervolgens betasten van en wrijven over de borsten en vagina van die [naam slachtoffer] en
- zich aftrekken naast het bed waarin die [naam slachtoffer] lag en
- tongzoenen van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de periode tussen 1 juni 2005 en 25 december 2005 zijn nichtje [voornaam slachtoffer] meermalen gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar te tongzoenen, haar borsten en vagina te betasten en zich in haar bijzijn af te trekken. Hij deed dit in een periode dat zij kwetsbaar was. Zij zat in de puberteit en kwam net uit de crisisopvang. Zij ging bij haar opa en oma wonen, waar het misbruik met name heeft plaatsgevonden in de kamer waar [voornaam slachtoffer] sliep, een plek waar zij zich bij uitstek veilig hoorde te kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijk als de geestelijke integriteit van [voornaam slachtoffer] . Hij heeft zijn eigen lustgevoelens en behoeftebevrediging zwaarder laten wegen dan de persoonlijke belangen van het kwetsbare slachtoffer. Hierdoor heeft hij een normale en gezonde ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak langdurige en ernstige psychische schade van deze gebeurtenissen ondervinden. Dat dit ook in dit geval zo is geweest blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, in 1984, is veroordeeld voor een zedenmisdrijf. Gelet op de tijd die sindsdien is verstreken, wordt dit echter niet in strafverhogende zin meegewogen.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 november 2016. Dit rapport houdt het volgende in. Er zijn aanwijzingen voor een verhoogd risico op recidive, maar de reclassering kan dit - gelet op de ontkennende houding van de verdachte - niet concreet vaststellen. De reclassering ziet, in het geval van een veroordeling, genoeg aanknopingspunten voor een ambulante behandeling voor zedendaders. Geadviseerd wordt om, in het geval van veroordeling, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij wordt geadviseerd: (1) een meldplicht en (2) een verplichting een ambulante behandeling voor zedendaders te voltooien bij de forensische polikliniek [naam instelling] , of soortgelijke ambulante forensische zorg.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft verder aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat het bewezen verklaarde feit daarvoor te ernstig is.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ( [voornaam slachtoffer] ) te Rotterdam ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.200 (twaalfhonderd euro) aan immateriële schade en een bedrag van € 9,69 (negen euro en negenenzestig eurocent) aan proceskosten.
8.1.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid, conform de vordering, worden vastgesteld op € 1.200,00 (twaalfhonderd euro). De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de verdediging verzocht, dit bedrag te matigen. De vordering zal dus worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 december 2005.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 9,69 (negen euro en negenenzestig eurocent) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.200 (twaalfhonderd euro). Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek [naam instelling] om een behandeling voor zedendaders te voltooien of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering in overleg met de instelling/behandelaar verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 1.200,00 (twaalfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 9,69 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.200,00(hoofdsom, twaalfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2005 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.200,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 95 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot
en met 22 mei 2005 te Spijkenisse, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (meermalen) (telkens):
- ( tong)zoenen van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- zich aftrekken in het bijzijn van die [naam slachtoffer] ;
2.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 mei 2005 tot en
met 25 december 2005 te Spijkenisse,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk het (meermalen) (telkens):
- ( tong)zoenen van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- zich aftrekken in het bijzijn van die [naam slachtoffer] ,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit
het (meermalen) (telkens):
(onverhoeds)
- terwijl die [naam slachtoffer] lag te slapen, de kamer van die [naam slachtoffer] binnen gaan en/of
- naast het bed, waarin die [naam slachtoffer] lag, gaan staan en/of
- ( vervolgens) over die [naam slachtoffer] heen buigen en/of
- zijn, verdachtes, hand onder de dekens brengen en/of
- die [naam slachtoffer] de woorden toevoegen: "Laat me even" en/of "Laat me even voelen", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) betasten van en/of wrijven over de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- zich aftrekken naast het bed waarin die [naam slachtoffer] lag en/of
- ( tong)zoenen van die [naam slachtoffer] ;