ECLI:NL:RBROT:2017:2951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
ROT 17/1148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoekster, het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarin gedeeltelijke openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur was besloten. De verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar trok dit verzoek later in en vroeg om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk was, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het betalen van het griffierecht een voorwaarde is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster in verzuim was, omdat het griffierecht pas op 14 maart 2017 was ontvangen, terwijl dit binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid van het griffierecht had moeten zijn. De voorzieningenrechter besloot het verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk te verklaren en het betaalde griffierecht terug te storten naar de verzoekster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/1148
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2017 als bedoeld in artikel 8:84, vijfde lid, in verbinding met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. E.J. Paarlberg,
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten de gevraagde documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gedeeltelijk openbaar te maken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 februari 2017 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat de feitelijke openbaarheid wordt uitgesteld tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft de gemachtigde van verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt door de griffier van de indiener van het verzoekschrift een griffierecht geheven. Op grond van artikel 8:82, derde lid, in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, is het verzoek niet-ontvankelijk indien het verschuldigde bedrag van het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het systeem van de Awb dat het betalen van het griffierecht een voorwaarde is voor het inhoudelijk behandelen van een verzoek om het verwerende bestuursorgaan na intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. Bij brief van 18 februari 2017 is (de gemachtigde van) verzoekster erop gewezen dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling dat een dergelijk recht verschuldigd is, bijgeschreven moet zijn op de rekening van de rechtbank. Het griffierecht is ontvangen op 14 maart 2017, echter dit is niet binnen de gestelde termijn.
4. Vaststaat dat verzoekster het verschuldigde griffierecht niet binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn heeft voldaan. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet zou moeten worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
5. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is.
6. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig. Het betaalde griffierecht wordt op de bankrekening van (de gemachtigde van) verzoekster teruggestort.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek, om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.