4.2.Beoordeling
De rechtbank stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Reddingsactie van [naam vaartuig 1] en aantreffen drugs
Op 14 januari 2016 in de vroege ochtend is vanaf de haven Roompotsluis bij Neeltje Jans de vissersboot [naam vaartuig 1] (hierna “ [naam vaartuig 1] ”) vertrokken in de richting van de Thorntonbank voor de Belgische kust. De avond daarvoor is in het weerbericht reeds gewaarschuwd voor een naderende storm met windkracht 9 uit het noordwesten. Uit de gegevens van de Dienst Golven blijkt dat de golven op de vlakte van de Raan (een zandbank nabij voornoemde Thorntonbank) in de vroege ochtend al meer dan een meter hoog waren en dat de hoogte daarvan in de loop van de dag verder toenam tot ruim vijf meter. Vanaf 14.00 uur is ook de wind fors gaan toenemen.
Om 23.24 uur ontvangt de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij een telefoontje van de schipper van [naam vaartuig 1] (de verdachte) met de mededeling dat zijn boot met opvarenden in de problemen zit en zij dringend hulp nodig hebben. Daarop wordt een reddingsactie met meerdere boten, een helikopter en een duiker ingezet. Uit het verslag van de reddingsbrigade blijkt dat het bij het uitvaren zeer slecht weer was en dat er golven van zes à zeven meter hoog waren. Na een reddingsactie van meer dan een uur zijn alle opvarenden veilig aan boord van de reddingsboot gebracht en vervolgens naar een ziekenhuis in Knokke (België) vervoerd. De opvarenden betroffen de verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . Zij hebben het ziekenhuis kort na drie uur ’s nachts weer verlaten.
Later die ochtend om 08.47 uur ontvangt de reddingsmaatschappij opnieuw een telefoontje van de verdachte. Hij wil weten waar zijn boot is en vertelt dat hij al in de buurt van Breskens is om te zoeken. Een kwartier later wordt gemeld dat [naam vaartuig 1] is aangespoeld op het strand van Cadzand. Wanneer de politie ter plaatse komt, is de verdachte reeds op het strand aanwezig. Bij nader onderzoek aan de boot ontdekt de douane onder een luik in de vloer in de kajuit van [naam vaartuig 1] een ruimte die is volgestopt met 53 pakketten. De inhoud van deze pakketten wordt gewogen en getest en blijkt in totaal 1.075,92 kg (nettogewicht) aan cocaïne te bevatten.
Overdracht cocaïne van [naam vaartuig 2] naar [naam vaartuig 1]
Uit onderzoek van AIS-, satelliettelefoon- en radargegevens blijkt dat de zeesleper [naam vaartuig 2] op 14 januari 2016 ook voor de Belgische kust voer, nabij [naam vaartuig 1] .
Twee opvarenden van [naam vaartuig 2] , te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hebben verklaard dat op die dag pakketten met drugs vanaf hun schip op een kleine boot zijn overgeheveld.
Beiden herkennen [naam vaartuig 1] op een foto als de boot waarop de drugs zijn overgeladen.
Opzet en medeplegen
De cocaïne is aangetroffen in [naam vaartuig 1] niet lang nadat de boot op het strand van Cadzand is aangespoeld. Het scenario dat de cocaïne op het strand pas aan boord is gebracht, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk: niet valt in te zien welk belang iemand zou hebben om een partij cocaïne met een straatwaarde van ruim € 25 miljoen te verstoppen aan boord van een op het strand aangespoeld bootje. Niet alleen zou men daar geruime tijd mee bezig zijn, maar tevoren wist ook niemand óf en zo ja waar [naam vaartuig 1] zou aanspoelen.
Dat betekent dat de cocaïne al aan boord van [naam vaartuig 1] moet zijn geweest, toen de verdachte en zijn medeverdachten door reddingswerkers van boord werden gehaald.
[naam getuige 2] en [naam getuige 1] hebben in hun – op de belangrijkste punten (vrijwel) geheel overeenstemmende – verklaringen verteld dat de drugs kort na vertrek uit Suriname op zee bij [naam vaartuig 2] aan boord zijn gebracht en vervolgens voor de Belgische kust, tijdens een hevige storm, zijn overgeladen op een klein vissersbootje, dat zij later hebben geïdentificeerd als [naam vaartuig 1] . [naam getuige 2] maakt er melding van dat dat in de buurt van een windmolenpark was.
De rechtbank acht het, gelet op de weersomstandigheden, het grote aantal pakketten dat is overgeladen, het gewicht ervan (ruim 1.200 kg), de beperkte omvang van [naam vaartuig 1] (krap twaalf bij vier meter), de werkzaamheden die nodig waren om de drugs in een krappe ruimte als de kajuit via een luik onder de vloer te verbergen en de schade die de boot tijdens het overladen heeft opgelopen, onmogelijk dat er onder de opvarenden van [naam vaartuig 1] personen zijn die van dat overladen niets hebben gemerkt, daarbij niet hebben geholpen of zich daarvan afzijdig hebben kunnen houden. Dat één of meer van de verdachten in de vroege ochtend van 14 januari 2016 is uitgevaren met het idee dat hij ging vissen terwijl een zeer hevige storm was voorspeld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Geen zinnig mens zou aan een dergelijke onderneming meedoen. De opvarenden moeten dan ook een andere reden hebben gehad om uit te varen en bij de verwachte storm op volle zee hun leven te wagen.
De rechtbank acht evenmin denkbaar dat een of meer van de opvarenden tijdens de hiervoor genoemde zeer slechte weersomstandigheden op een bootje als [naam vaartuig 1] rustig heeft kunnen slapen (nog daargelaten dat er op [naam vaartuig 1] helemaal geen slaapplek is).
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat alle vier de opvarenden van [naam vaartuig 1] betrokken zijn geweest bij het aan boord brengen van de drugs op hun boot, daartoe de opzet hebben gehad en dat zij daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt.
Opzet op invoer in Nederland
[naam vaartuig 1] is een Nederlands vissersbootje, met een Nederlandse eigenaar en een Nederlandse thuishaven, en alle opvarenden wonen ook in Nederland. Uit het dossier is niet gebleken van enig contact met personen in België. Toen [naam vaartuig 1] tijdens de hevige storm in de problemen kwam, heeft de verdachte ook contact opgenomen met de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij en niet met de Belgische Reddingsbrigade.
Verder hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] de auto waarmee zij bij de vertrekhaven Neeltje Jans waren gekomen, daar laten staan.
De rechtbank ziet in het dossier dan ook geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling van de verdediging dat het de intentie van de opvarenden van [naam vaartuig 1] was om de cocaïne in België (of enig ander land niet zijnde Nederland) in te voeren en gaat er dus van uit dat het de bedoeling was om terug te varen naar de thuishaven van [naam vaartuig 1] en aldus de cocaïne in Nederland in te voeren.
Dat de drugs feitelijk op de Belgische kustwateren zijn overgeladen en [naam vaartuig 1] zich daar tijdens de reddingsactie nog bevond doet daaraan niet af. Op een kaartje dat zich in het dossier bevindt is te zien dat de Thorntonbank (waar zich een windmolenpark bevindt waar zowel [naam getuige 2] als de verdachte over spreken) in een rechte lijn voor de kust van de provincie [naam vaartuig 1] ligt, op ongeveer dezelfde breedtegraad als Westkapelle. Het lijkt aannemelijk dat ervoor is gekozen is om elkaar te treffen bij het windmolenpark, omdat die plek onder alle omstandigheden en op volle zee gemakkelijk is te herkennen.
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de opzet van de verdachten was gericht op de invoer in Nederland.
Poging of voltooid delict
[naam vaartuig 1] is uiteindelijk op het strand van Cadzand, derhalve in Nederland, aangespoeld en daardoor zijn de drugs daadwerkelijk in Nederland terechtgekomen.
Nadat de boot on- (althans moeilijk) bestuurbaar was geworden en in ieder geval nadat de opvarenden van boord waren gehaald, hadden de verdachten op de koers van het schip geen invloed meer en is de plek waar de boot is aangespoeld op zich toevallig.
Dit betekent evenwel niet dat van voltooide invoer van de cocaïne in Nederland geen sprake is geweest en dat het bij een poging daartoe is gebleven.
Redengevend daarvoor is het volgende:
De verdachte is door zijn vriendin in de vroege ochtend van 15 januari 2016 om 3.10 uur uit het ziekenhuis te Knokke opgehaald en naar zijn woning in [woonplaats verdachte] teruggekeerd. Thuis gekomen hebben de verdachte en twee van zijn medeverdachten samen nog een kop soep gegeten. In aanmerking genomen dat Knokke en de woning van de verdachte op een kleine vijf kwartier rijden van elkaar liggen en er ook nog soep gegeten is, is aannemelijk dat de medeverdachten niet voor 05.00 uur uit de woning van de verdachte zijn vertrokken.
Om 8.47 uur heeft de verdachte al contact opgenomen met de schipper van de reddingsboot met de vraag of [naam vaartuig 1] was aangespoeld en vertelde daarbij dat hij al in de buurt van Breskens was om de boot te zoeken. Om 9.35 uur arriveerde de verdachte op het strand van Cadzand en vroeg aan een daar aanwezige politieambtenaar wat er was gebeurd, aanvankelijk zonder melding te maken van het feit dat hij als schipper van [naam vaartuig 1] zelf bij het incident betrokken was.
Hoewel de verdachte een zeer zware dag en nacht achter de rug had en hij volgens eigen zeggen tijdens de storm zeer onwel was geworden, is hij na nauwelijks te kunnen hebben geslapen alweer op pad gegaan om zo snel als mogelijk bij [naam vaartuig 1] te kunnen zijn.
Na tussendoor even naar huis te zijn geweest, komt de verdachte samen met twee andere personen om 13.55 uur weer terug bij de boot en vraagt dan aan een daar aanwezige politieman of hij de berging al kan gaan regelen.
De rechtbank ziet het voorgaande als handelingen van de verdachte die erop waren gericht om [naam vaartuig 1] – met daarin de ruim 1.075 kg cocaïne – zo snel mogelijk weer in zijn beschikkingsmacht te krijgen en derhalve als handelingen gericht op de ontvangst van de drugs in Nederland.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat gezien het vorenstaande sprake is van voltooide invoer van de cocaïne in Nederland.
Eindconclusie
Op grond van het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 1.075,92 kg cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 14 januari 2016 tot en met 15 januari 2016 op de Noordzee, en te Cadzand, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1075,92 kilogram cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.