ECLI:NL:RBROT:2017:2988

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
10/960008/16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van invoer van cocaïne met een aanzienlijke hoeveelheid

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte Mega Ponroy, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 1.075,92 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 14 januari 2016 op de Noordzee pakketten met cocaïne heeft overgenomen van een zeesleper en deze aan boord van zijn vissersboot heeft gebracht. De verdachte ontkende wetenschap te hebben gehad van de cocaïne, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs erop wijzen dat hij en zijn medeverdachten opzettelijk hebben gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de cocaïne al aan boord van de boot was voordat de verdachte in de problemen kwam en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de opvarenden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen boot en bijbehorende apparatuur verbeurd. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de risico's die de verdachte en zijn medeverdachten hebben genomen, niet alleen voor henzelf, maar ook voor de reddingswerkers die hen hielpen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960008-16
Datum uitspraak: 20 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte]
, gemeente [naam gemeente] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 en 16 maart 2017.
Het onderzoek is gesloten op 6 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 juni 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (medeplegen van invoer van 1.075,92 kg cocaïne),
  • subsidiair: bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van poging tot invoer van 1.075,92 kg cocaïne);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat het bewijs voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de invoer van de cocaïne ontbreekt.
De verdachte ontkent het ten laste gelegde. Hij was wel aan boord van [naam vaartuig 1] , maar er is geen enkel (hard) bewijs dat hij wetenschap had van de cocaïne of dat hij handelingen heeft verricht met betrekking tot de invoer daarvan.
Twee getuigen, [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hebben verklaard dat zij op het moment van het overladen van de pakketten personen hebben gezien aan boord van [naam vaartuig 1] , maar zij hebben de verdachte niet herkend als één van hen. Er staat dus niet vast dat de verdachte de pakketten heeft gezien of in handen heeft gehad. Daarbij komt dat de verklaring van de verdachte dat zij waren gaan vissen, ondersteuning vindt in het dossier. De verdachte is zeeziek geworden vanwege het slechte weer. Hij is gaan slapen en werd wakker toen de boot in grote nood verkeerde.
Ten aanzien van het ten laste gelede medeplegen heeft de raadsman de vraag opgeworpen wat dan het aandeel van de verdachte geweest zou zijn. Uit het dossier blijkt geen duidelijke taak- of rolverdeling tussen de verdachten. Indien de verdachte al een rol zou hebben gespeeld in het varen naar de boot waarvan de cocaïne zou zijn overgeladen, hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist, is er gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad nog geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering van het delict. Hij zou dan hooguit als vervoerder kunnen worden aangemerkt en niet als medepleger van het gronddelict.
Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat geen sprake is van (poging tot) invoer in Nederland.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Reddingsactie van [naam vaartuig 1] en aantreffen drugs
Op 14 januari 2016 in de vroege ochtend is vanaf de haven Roompotsluis bij Neeltje Jans de vissersboot [naam vaartuig 1] (hierna “ [naam vaartuig 1] ”) vertrokken in de richting van de Thorntonbank voor de Belgische kust. De avond daarvoor is in het weerbericht reeds gewaarschuwd voor een naderende storm met windkracht 9 uit het noordwesten. Uit de gegevens van de Dienst Golven blijkt dat de golven op de vlakte van de Raan (een zandbank nabij voornoemde Thorntonbank) in de vroege ochtend al meer dan een meter hoog waren en dat de hoogte daarvan in de loop van de dag verder toenam tot ruim vijf meter. Vanaf 14.00 uur is ook de wind fors gaan toenemen.
Om 23.24 uur ontvangt de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij een telefoontje van de schipper van [naam vaartuig 1] (de verdachte) met de mededeling dat zijn boot met opvarenden in de problemen zit en zij dringend hulp nodig hebben. Daarop wordt een reddingsactie met meerdere boten, een helikopter en een duiker ingezet. Uit het verslag van de reddingsbrigade blijkt dat het bij het uitvaren zeer slecht weer was en dat er golven van zes à zeven meter hoog waren. Na een reddingsactie van meer dan een uur zijn alle opvarenden veilig aan boord van de reddingsboot gebracht en vervolgens naar een ziekenhuis in Knokke (België) vervoerd. De opvarenden betroffen de verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . Zij hebben het ziekenhuis kort na drie uur ’s nachts weer verlaten.
Later die ochtend om 08.47 uur ontvangt de reddingsmaatschappij opnieuw een telefoontje van de verdachte. Hij wil weten waar zijn boot is en vertelt dat hij al in de buurt van Breskens is om te zoeken. Een kwartier later wordt gemeld dat [naam vaartuig 1] is aangespoeld op het strand van Cadzand. Wanneer de politie ter plaatse komt, is de verdachte reeds op het strand aanwezig. Bij nader onderzoek aan de boot ontdekt de douane onder een luik in de vloer in de kajuit van [naam vaartuig 1] een ruimte die is volgestopt met 53 pakketten. De inhoud van deze pakketten wordt gewogen en getest en blijkt in totaal 1.075,92 kg (nettogewicht) aan cocaïne te bevatten.
Overdracht cocaïne van [naam vaartuig 2] naar [naam vaartuig 1]
Uit onderzoek van AIS-, satelliettelefoon- en radargegevens blijkt dat de zeesleper [naam vaartuig 2] op 14 januari 2016 ook voor de Belgische kust voer, nabij [naam vaartuig 1] .
Twee opvarenden van [naam vaartuig 2] , te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hebben verklaard dat op die dag pakketten met drugs vanaf hun schip op een kleine boot zijn overgeheveld.
Beiden herkennen [naam vaartuig 1] op een foto als de boot waarop de drugs zijn overgeladen.
Opzet en medeplegen
De cocaïne is aangetroffen in [naam vaartuig 1] niet lang nadat de boot op het strand van Cadzand is aangespoeld. Het scenario dat de cocaïne op het strand pas aan boord is gebracht, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk: niet valt in te zien welk belang iemand zou hebben om een partij cocaïne met een straatwaarde van ruim € 25 miljoen te verstoppen aan boord van een op het strand aangespoeld bootje. Niet alleen zou men daar geruime tijd mee bezig zijn, maar tevoren wist ook niemand óf en zo ja waar [naam vaartuig 1] zou aanspoelen.
Dat betekent dat de cocaïne al aan boord van [naam vaartuig 1] moet zijn geweest, toen de verdachte en zijn medeverdachten door reddingswerkers van boord werden gehaald.
[naam getuige 2] en [naam getuige 1] hebben in hun – op de belangrijkste punten (vrijwel) geheel overeenstemmende – verklaringen verteld dat de drugs kort na vertrek uit Suriname op zee bij [naam vaartuig 2] aan boord zijn gebracht en vervolgens voor de Belgische kust, tijdens een hevige storm, zijn overgeladen op een klein vissersbootje, dat zij later hebben geïdentificeerd als [naam vaartuig 1] . [naam getuige 2] maakt er melding van dat dat in de buurt van een windmolenpark was.
De rechtbank acht het, gelet op de weersomstandigheden, het grote aantal pakketten dat is overgeladen, het gewicht ervan (ruim 1.200 kg), de beperkte omvang van [naam vaartuig 1] (krap twaalf bij vier meter), de werkzaamheden die nodig waren om de drugs in een krappe ruimte als de kajuit via een luik onder de vloer te verbergen en de schade die de boot tijdens het overladen heeft opgelopen, onmogelijk dat er onder de opvarenden van [naam vaartuig 1] personen zijn die van dat overladen niets hebben gemerkt, daarbij niet hebben geholpen of zich daarvan afzijdig hebben kunnen houden. Dat één of meer van de verdachten in de vroege ochtend van 14 januari 2016 is uitgevaren met het idee dat hij ging vissen terwijl een zeer hevige storm was voorspeld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Geen zinnig mens zou aan een dergelijke onderneming meedoen. De opvarenden moeten dan ook een andere reden hebben gehad om uit te varen en bij de verwachte storm op volle zee hun leven te wagen.
De rechtbank acht evenmin denkbaar dat een of meer van de opvarenden tijdens de hiervoor genoemde zeer slechte weersomstandigheden op een bootje als [naam vaartuig 1] rustig heeft kunnen slapen (nog daargelaten dat er op [naam vaartuig 1] helemaal geen slaapplek is).
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat alle vier de opvarenden van [naam vaartuig 1] betrokken zijn geweest bij het aan boord brengen van de drugs op hun boot, daartoe de opzet hebben gehad en dat zij daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt.
Opzet op invoer in Nederland
[naam vaartuig 1] is een Nederlands vissersbootje, met een Nederlandse eigenaar en een Nederlandse thuishaven, en alle opvarenden wonen ook in Nederland. Uit het dossier is niet gebleken van enig contact met personen in België. Toen [naam vaartuig 1] tijdens de hevige storm in de problemen kwam, heeft de verdachte ook contact opgenomen met de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij en niet met de Belgische Reddingsbrigade.
Verder hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] de auto waarmee zij bij de vertrekhaven Neeltje Jans waren gekomen, daar laten staan.
De rechtbank ziet in het dossier dan ook geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling van de verdediging dat het de intentie van de opvarenden van [naam vaartuig 1] was om de cocaïne in België (of enig ander land niet zijnde Nederland) in te voeren en gaat er dus van uit dat het de bedoeling was om terug te varen naar de thuishaven van [naam vaartuig 1] en aldus de cocaïne in Nederland in te voeren.
Dat de drugs feitelijk op de Belgische kustwateren zijn overgeladen en [naam vaartuig 1] zich daar tijdens de reddingsactie nog bevond doet daaraan niet af. Op een kaartje dat zich in het dossier bevindt is te zien dat de Thorntonbank (waar zich een windmolenpark bevindt waar zowel [naam getuige 2] als de verdachte over spreken) in een rechte lijn voor de kust van de provincie [naam vaartuig 1] ligt, op ongeveer dezelfde breedtegraad als Westkapelle. Het lijkt aannemelijk dat ervoor is gekozen is om elkaar te treffen bij het windmolenpark, omdat die plek onder alle omstandigheden en op volle zee gemakkelijk is te herkennen.
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de opzet van de verdachten was gericht op de invoer in Nederland.
Poging of voltooid delict
[naam vaartuig 1] is uiteindelijk op het strand van Cadzand, derhalve in Nederland, aangespoeld en daardoor zijn de drugs daadwerkelijk in Nederland terechtgekomen.
Nadat de boot on- (althans moeilijk) bestuurbaar was geworden en in ieder geval nadat de opvarenden van boord waren gehaald, hadden de verdachten op de koers van het schip geen invloed meer en is de plek waar de boot is aangespoeld op zich toevallig.
Dit betekent evenwel niet dat van voltooide invoer van de cocaïne in Nederland geen sprake is geweest en dat het bij een poging daartoe is gebleven.
Redengevend daarvoor is het volgende:
De verdachte is door zijn vriendin in de vroege ochtend van 15 januari 2016 om 3.10 uur uit het ziekenhuis te Knokke opgehaald en naar zijn woning in [woonplaats verdachte] teruggekeerd. Thuis gekomen hebben de verdachte en twee van zijn medeverdachten samen nog een kop soep gegeten. In aanmerking genomen dat Knokke en de woning van de verdachte op een kleine vijf kwartier rijden van elkaar liggen en er ook nog soep gegeten is, is aannemelijk dat de medeverdachten niet voor 05.00 uur uit de woning van de verdachte zijn vertrokken.
Om 8.47 uur heeft de verdachte al contact opgenomen met de schipper van de reddingsboot met de vraag of [naam vaartuig 1] was aangespoeld en vertelde daarbij dat hij al in de buurt van Breskens was om de boot te zoeken. Om 9.35 uur arriveerde de verdachte op het strand van Cadzand en vroeg aan een daar aanwezige politieambtenaar wat er was gebeurd, aanvankelijk zonder melding te maken van het feit dat hij als schipper van [naam vaartuig 1] zelf bij het incident betrokken was.
Hoewel de verdachte een zeer zware dag en nacht achter de rug had en hij volgens eigen zeggen tijdens de storm zeer onwel was geworden, is hij na nauwelijks te kunnen hebben geslapen alweer op pad gegaan om zo snel als mogelijk bij [naam vaartuig 1] te kunnen zijn.
Na tussendoor even naar huis te zijn geweest, komt de verdachte samen met twee andere personen om 13.55 uur weer terug bij de boot en vraagt dan aan een daar aanwezige politieman of hij de berging al kan gaan regelen.
De rechtbank ziet het voorgaande als handelingen van de verdachte die erop waren gericht om [naam vaartuig 1] – met daarin de ruim 1.075 kg cocaïne – zo snel mogelijk weer in zijn beschikkingsmacht te krijgen en derhalve als handelingen gericht op de ontvangst van de drugs in Nederland.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat gezien het vorenstaande sprake is van voltooide invoer van de cocaïne in Nederland.
Eindconclusie
Op grond van het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 1.075,92 kg cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 14 januari 2016 tot en met 15 januari 2016 op de Noordzee, en te Cadzand, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1075,92 kilogram cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de hoofdstraf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen 1.075,92 kilogram cocaïne ingevoerd, door op zee de pakketten met drugs van een zeesleper over te nemen op een klein vissersbootje, daarmee de controles in de grote havens omzeilend. De inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne vertegenwoordigt een aanzienlijk marktwaarde. De verdachte heeft naar alle waarschijnlijkheid zo gehandeld om er financieel beter van te worden.
Om dat doel te kunnen bereiken is hij onder zeer slechte weersomstandigheden uitgevaren. Daarbij heeft hij naast zijn eigen leven en de levens van de andere opvarenden, ook de levens in gevaar gebracht van degenen - veelal vrijwilligers - die die nacht de zee op moesten om hen te redden. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad en ook niet voor de maatschappelijke problemen die voortvloeien uit de handel in cocaïne, noch voor de ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. De handel in cocaïne leidt ook tot andere vormen van criminaliteit, zoals strafbare feiten die door gebruikers worden gepleegd om aan geld te kunnen komen voor de aanschaf van hun drugs, geweldsdelicten binnen die wereld en het witwassen van geld dat met de handel in drugs wordt verdiend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages [naam]
forensisch maatschappelijk werk heeft een tweetal rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 april 2016 en 6 maart 2017. De rapporteur onthoudt zich van het geven van een strafadvies gelet op de ontkennende houding van de verdachte. Om diezelfde reden geeft hij geen inschatting betreffende het recidivegevaar.
De rechtbank heeft van deze rapporten kennisgenomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De grootte van de hoeveelheid ingevoerde cocaïne legt bij het bepalen van de straffen gewicht in de schaal. Voorts heeft de verdachte zich bij de behandeling ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Door dat te doen heeft hij in ieder geval het verwijtbare van zijn handelen onbenoemd gelaten. Daarmee wekt de verdachte de indruk geen inzicht te hebben in het strafwaardige van zijn handelen en in de schade die hij de maatschappij heeft berokkend. Dat rekent de rechtbank de verdachte dan ook aan.
Als leidraad bij het bepalen van de hoogte van de hoofdstraf is ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste straf van acht jaar is, ook als met die factoren rekening wordt gehouden, te hoog. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij, anders dan de officier van justitie, niet tot een hogere straf komt vanwege het feit dat de verdachte de schipper was, nu niet is gebleken of hij het initiatief tot het plegen van het feit heeft genomen of dat hij daar door één van de medeverdachten voor is benaderd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen motorboot [naam vaartuig 1] met de bijbehorende papieren en navigatieapparatuur (op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 1, 3, 4, 5, 8, 9 en 10) verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen motorboot [naam vaartuig 1] en de bijbehorende papieren en navigatieapparatuur, die op de lijst van in beslag genomen voorwerpen zijn vermeld onder 1, 3, 4, 5, 8, 9 en 10, behoren aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan. Deze voorwerpen zullen daarom als bijkomende straf worden verbeurdverklaard.

9.Voorlopige hechtenis

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen op de datum van de uitspraak.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat er geen grond is voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat de verdachte de uitkomst van zijn proces – eventueel ook het hoger beroep – in vrijheid moet kunnen afwachten.
9.3.
Beoordeling
Gelet op dit veroordelend vonnis, waarbij aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd van geruime duur, zijn er geen termen meer aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. De schorsing zal dan ook worden opgeheven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdals bijkomende straf: de motorboot [naam vaartuig 1] en de bijbehorende papieren en navigatieapparatuur, die op de lijst van in beslag genomen voorwerpen zijn vermeld onder 1, 3, 4, 5, 8, 9 en 10;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.L van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2016 tot en met 15 januari 2016
in/op de Westerschelde en/of op/in de Noordzee, althans op/in Nederlandse
territoriale wateren en/of te Cadzand, gemeente Sluis,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
circa 1075,92 kilogram cocaïne (bruto gewicht), althans een grote hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
(artikel 2ahf/ond A Opiumwet)
(artikel 10 lid 5 Opiumwet)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2016 tot en met 15 januari 2016
te Veere en/of op/in de Noordzee en/of op/in de Westerschelde, althans in
Nederland en/of België en/of op (volle) zee,
aan boord van een Nederlands vaartuig,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen,
circa 1075,92 kilogram cocaïne (bruto gewicht), althans een grote hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet,
- als schipper met een Nederlands vaartuig genaamd [naam vaartuig 1] , een Nederlandse
haven (Neeltje Jans) heeft verlaten en/of
- op de Noordzee pakketten met daarin de bovengenoemde hoeveelheid cocaïne aan
boord van [naam vaartuig 1] heeft geladen en/of genomen en/of
- met [naam vaartuig 1] vervolgens richting Nederlands grondgebied is gevaren,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2ahf/ond A Opiumwet jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet