ECLI:NL:RBROT:2017:3126
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating wettelijke schuldsanering wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 15 februari 2017 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster van 25 juni 2003 tot 2 december 2013 een bijstandsuitkering heeft ontvangen van de gemeente Lansingerland en momenteel een Participatiewet-uitkering van de gemeente Hellevoetsluis ontvangt. Na het overlijden van haar moeder op 19 november 2009 heeft verzoekster een erfenis ontvangen, waaronder een woning die op 29 april 2014 is verkocht. De gemeente heeft verzoekster geïnformeerd dat de erfenis invloed zou kunnen hebben op haar recht op uitkering, en heeft later besloten om een bedrag van € 28.245,55 terug te vorderen.
Verzoekster heeft verklaard dat zij het geld van de erfenis heeft gebruikt om leningen aan vrienden en kennissen af te betalen, maar deze verklaring is niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld, omdat zij op de hoogte was van haar verplichting om informatie over de erfenis te delen met de gemeente. Het aflossen van leningen aan andere schuldeisers terwijl zij een terugvordering van de gemeente had, is in strijd met de goede trouw. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om betaald werk te verrichten, en dat er geen feiten zijn die toelating tot de schuldsanering rechtvaardigen.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering af, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar schulden te goeder trouw zijn ontstaan en er geen noodzaak is aangetoond voor de uitgaven die zij heeft gedaan.