ECLI:NL:RBROT:2017:3126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
C/10/514904 / FT EA 16/2827
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating wettelijke schuldsanering wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 15 februari 2017 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster van 25 juni 2003 tot 2 december 2013 een bijstandsuitkering heeft ontvangen van de gemeente Lansingerland en momenteel een Participatiewet-uitkering van de gemeente Hellevoetsluis ontvangt. Na het overlijden van haar moeder op 19 november 2009 heeft verzoekster een erfenis ontvangen, waaronder een woning die op 29 april 2014 is verkocht. De gemeente heeft verzoekster geïnformeerd dat de erfenis invloed zou kunnen hebben op haar recht op uitkering, en heeft later besloten om een bedrag van € 28.245,55 terug te vorderen.

Verzoekster heeft verklaard dat zij het geld van de erfenis heeft gebruikt om leningen aan vrienden en kennissen af te betalen, maar deze verklaring is niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld, omdat zij op de hoogte was van haar verplichting om informatie over de erfenis te delen met de gemeente. Het aflossen van leningen aan andere schuldeisers terwijl zij een terugvordering van de gemeente had, is in strijd met de goede trouw. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om betaald werk te verrichten, en dat er geen feiten zijn die toelating tot de schuldsanering rechtvaardigen.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering af, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar schulden te goeder trouw zijn ontstaan en er geen noodzaak is aangetoond voor de uitgaven die zij heeft gedaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 februari 2017
[naam]
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 21 november 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van
15 februari 2017.

2.De feiten en de beoordeling

Uit het verzoekschrift en de daarbij behorende bijlagen blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster heeft over de periode van 25 juni 2003 tot en met 2 december 2013 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Lansingerland. Verzoekster ontvangt thans inkomsten uit een Participatiewet-uitkering van de gemeente Hellevoetsluis.
De moeder van verzoekster is op 19 november 2009 overleden. De nalatenschap omvatte een woning die op 29 april 2014 is verkocht. Op 27 november 2014 heeft verzoekster een bedrag ontvangen van € 33.103,00 in verband met de verkoop. De gemeente heeft op 11 november 2011 verzoekster geïnformeerd dat de nog te verkrijgen erfenis mogelijk er toe zou leiden dat vanaf de datum van overlijden geen recht bestond op een uitkering, zodat deze geheel of ten dele zal worden. Nadat het de gemeente was gebleken dat de woning was verkocht, is op 27 augustus, 27 november en 15 december 2014 gevraagd om informatie aan te leveren. Op 23 december is de benodigde informatie ingeleverd. Vervolgens heeft de gemeente op 2 februari 2015 besloten van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik te maken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Dit besluit is herzien op 20 april 2015. In het herziene besluit is bepaald dat € 28.245,55 wordt teruggevorderd. Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven.
Op de schuldenlijst is vermeld dat de preferente vordering van de gemeente Lansingerland
thans € 27.617,87 bedraagt.
Verzoekster heeft verklaard dat zij het geld van de erfenis heeft gebruikt om leningen aan vrienden en kennissen af te betalen, kleding voor zichzelf en haar kinderen te kopen en uitstapjes te maken. De verklaring is niet onderbouwd met concrete gegevens, noch over het bestaan van de gestelde leningen, noch over de betalingen ter aflossing.
Als het inderdaad zo is dat het geld is gebruikt om leningen af te lossen, heeft verzoekster niet te goeder trouw gehandeld. Uit de stukken kan worden afgeleid dat zij al lange tijd op de hoogte is van de verplichting om de informatie over de erfenis met de gemeente te delen, met als doel de gemeente in staat te stellen te beoordelen of verzoekster de door haar ontvangen uitkering wellicht geheel of ten dele moest terugbetalen. Het is de verantwoordelijkheid van degene die een uitkering ontvangt, om zorgvuldig met dat geld om te gaan. Het aflossen van andere, lager gerangschikte schuldeisers, verdraagt zich daar niet mee.
Verzoekster heeft voorts verklaard dat zij de leningen is aangegaan in het belang van haar kinderen (bijvoorbeeld om bijlessen te bekostigen), en dat zij daarbij in het achterhoofd had dat zij de leningen te zijner tijd vanuit de erfenis zou kunnen aflossen. Echter, zij had er rekening mee kunnen en moeten houden dat zij de erfenis nodig zou hebben voor het terugbetalen van de door haar ontvangen uitkering. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster, indien de gestelde leningen inderdaad zijn aangegaan, schulden heeft laten ontstaan waarvan zij wist dan wel redelijkerwijs moest begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om deze te betalen omdat zij eerst de gemeente moest betalen. Ook dit handelen is in strijd met de goede trouw. Evenmin is de noodzaak voor de gestelde (ongespecificeerde en niet onderbouwde) uitgaven gebleken. Ook daarom zijn de schulden niet te goeder trouw ontstaan.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet gesteld en evenmin uit het verzoekschrift en de verklaring ter terechtzitting gebleken. Hierbij weegt mee dat niet aannemelijk is gemaakt, ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepbrief van 20 december 2016, dat verzoekster niet in staat is om betaald werk te verrichten, opdat zij de schuld kan gaan aflossen. Er is alleen een ontheffing van de gemeente Lansingerland uit 2013 overgelegd, waaruit blijkt dat verzoekster tenminste 12 uur kan werken. Verder zijn er medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat verzoekster is aangemeld voor een maagverkleining. Hier heeft zij echter handgeschreven bij vermeld dat zij uitstel heeft voor deze ingreep. Uit de overgelegde gegevens kan niet worden afgeleid dat verzoekster niet tot werken in staat is. Van werk of sollicitaties is echter niet gebleken.
Het voorgaande overziend, moet het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van N.H.G. Smits, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017. [1]
De griffier is buiten staat om
dit vonnis mede te ondertekenen.