Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [naam 2] , werkzaam bij schuldbemiddelingsinstantie Avres (hierna: schuldhulpverlening);
- de heer mr. H.M. van Engelshoven, namens ABP.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die te maken heeft met meerdere schuldeisers, waaronder ABP. Verzoeker heeft op 16 december 2016 een verzoek ingediend om een schuldeiser, ABP, te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat verzoeker 9,03% aan de preferente schuldeiser en 4,52% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. ABP, die een vordering van € 4.992,83 op verzoeker had, weigerde echter in te stemmen met deze regeling en beroept zich op verrekening op grond van artikel 307 van de Faillissementswet.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van ABP. De rechtbank constateert dat de vordering van ABP slechts 2,43% van de totale schuldenlast bedraagt en dat vier van de vijf schuldeisers met de regeling hebben ingestemd. De rechtbank oordeelt dat het voorstel van verzoeker goed gedocumenteerd is en dat het het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn arbeidsongeschiktheid en de financiële situatie. De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van ABP.
Daarom heeft de rechtbank ABP bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan ABP opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoeker niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.