ECLI:NL:RBROT:2017:3192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
C/10/466206 / HA ZA 14-1284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekendispuut tussen bulkoverslagbedrijf en buitenlandse vennootschap over voorraadbeheer en facturering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een afrekendispuut tussen de besloten vennootschap Overslagbedrijf Moerdijk B.V. (OBM) en de buitenlandse vennootschap Limited Willett & Son (Bristol) Ltd. (Willett). De procedure betreft een geschil over de opslag en overslag van Slow Release Fertilizer (SRF) en de bijbehorende facturering. OBM heeft Willett gedurende een bepaalde periode SRF opgeslagen, maar na een wijziging in de werkwijze van de toeleverancier BMC, ontstond er een discrepantie tussen de fysieke en administratieve voorraad. Willett betwist de hoogte van de gefactureerde bedragen en stelt dat OBM te hoge opslagkosten in rekening heeft gebracht, terwijl OBM stelt dat Willett te weinig heeft betaald voor de geleverde diensten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat OBM haar administratie niet correct heeft bijgehouden, wat heeft geleid tot een onjuiste facturering. De rechtbank heeft OBM opgedragen om de voorraadadministratie te reconstrueren en de juiste bedragen te berekenen die Willett verschuldigd is. Willett heeft ook een tegenvordering ingesteld voor teveel betaalde bedragen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere aktenwisseling, waarbij OBM de juiste berekeningen moet overleggen en Willett daarop kan reageren. De zaak is complex door de fluctuaties in gewicht van de SRF en de verschillende contractuele afspraken tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/466206 / HA ZA 14-1284
Vonnis van 5 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OVERSLAGBEDRIJF MOERDIJK B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Z. Jusic,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
LIMITED WILLETT & SON (BRISTOL) LTD.,
gevestigd te Bristol, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.E.J. Jonker.
Partijen zullen hierna OBM en Willett genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 maart 2015 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 28 tot en met 40
  • de brief van mr. Jonker van 25 september 2015, met producties 30 tot en met 34
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 28 tot en met 40
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2015, met de daaraan gehechte vier
kleurenkopieën en de in reactie op het proces-verbaal ontvangen faxen van mr. Jonker van 2 november 2015, mr. Jusic van 3 november 2015 en mr. Jonker van 9 november 2015
  • de akte uitlating producties van Willett, met producties 35 tot en met 41
  • de antwoordakte tevens houdende akte vermindering van eis van OBM, met producties 41
tot en met 54
- de akte reactie producties tevens houdende akte reactie vermindering eis van Willett.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
OBM is een bulkoverslagbedrijf. Willett handelt onder meer in meststoffen. Vanaf 2008 tot en met 15 september 2013 heeft OBM voor Willett Slow Release Fertilizer (hierna: SRF) opgeslagen die Willett afnam van BMC Moerdijk B.V. (hierna: BMC). SRF is een afvalstof, te weten de bedas en vliegas (of een mengsel daarvan) die resteert na de verbranding van kippenmest en die kan worden hergebruikt als kunstmest.
2.2.
Ook Itema S.A. N.V. (hierna: Itema) nam in die periode SRF af van BMC. OBM sloeg ook de SRF van Itema op, aanvankelijk samen met de SRF van Willett in een fysiek onverdeelde voorraad. Een en ander geschiedde aanvankelijk uit hoofde van een contract tussen OBM en Willett, in samenhang met afspraken tussen Willett en Itema.
2.3.
De op 14 april 2008 tussen OBM en Willett gesloten overeenkomst hield in, voor zover relevant:
  • OBM zal voor Willett SRF inslaan, behandelen, opslaan en overslaan;
  • BMC bevochtigt de SRF voorafgaand aan het vervoer naar OBM, met een vochtgehalte
dat varieert van 3 tot 10 procent;
  • normaal gesproken zal niet meer dan 4.000 ton SRF bij OBM worden opgeslagen;
  • inkomende vrachtwagenladingen worden bij binnenkomst op de weegbrug van OBM
gewogen maar OBM mag ook afgaan op de weegbriefjes van BMC;
  • het materiaal wordt per binnenschip of kustvaartschip afgevoerd, waarbij de klant het
vervoer regelt, OBM het aanmeren en beladen inplant en de ingeladen hoeveelheid door middel van ijken zal worden bepaald;
- “ “
OBM will keep an inventory control, to define tonnage SRF in store every day: due to
rain and moisturising effects, OBM is free to make adjustments in the tonnage loaded, such that theoretical and practical storage levels match as much as possible.”;
- OBM hanteert de volgende tarieven:

- outside storage costs based on one stockpile 0,07 euro/ton/day
  • loading ship from storage, using crane 2,50 euro/ton
  • loading ship from storage, using ramp 1,80 euro/ton
  • logistical coordination between BMC, OBM, SRF-
off-takers and shipping lines: 0,50 euro/ton”.
2.4.
De nadien overeengekomen wijzigingen in werkwijze of tariefstelling zijn, voor zover relevant:
- ( (wijziging 18 februari 2009) dat OBM voor het behandelen van het materiaal na
binnenkomst - mengen, koelen, breken van brokken en in depot zetten - een vergoeding rekent van € 2,70 vermeerderd met € 0,30 voor bevochtigen en voor logistieke coördinatie € 0,50, steeds over ieder inkomende ton;
- ( (wijziging 16 juni 2009) dat het tarief voor logistieke coördinatie wordt verlaagd tot € 0,35
per ton.
2.5.
Op enig moment hebben Willett en Itema afgesproken dat Itema een eigen overeenkomst met OBM zou sluiten, hetgeen zij op 11 juni 2012 heeft gedaan. Ook nadien bleef de fysieke voorraad SRF bestemd voor Itema en Willett grotendeels onverdeeld.
2.6.
Op 22 oktober 2012 is de overeenkomst tussen OBM en Willett opnieuw vastgelegd. In aanvulling op of afwijking van hetgeen hierboven onder 2.3 en 2.4 is vermeld, kwamen zij met ingang van 1 november 2012 overeen, voor zover relevant:
- dat de SRF bij binnenkomst altijd door OBM wordt gewogen;
- dat de SRF niet alleen per schip maar ook per vrachtwagen kan worden afgevoerd;
  • dat “
  • dat “
due to rain and moisturising effects, OBM is free to make adjustments on the intake tonnage (at present 8 %), such that theoretical and practical storage levels match as much as possible. When storage becomes empty this correction can be adopted.”;
- dat er op dat moment twee afnemers van SRF zijn, Willett en een ander, die ieder 50
procent van de inkomende SRF afnemen hoewel deze verhouding kan veranderen,-
- dat de volgende tarieven gelden:

Starting from 1st november 2012 the following costs will be invoiced to Willett directly:
Processing of the SRF: receiving, cooling, mixing, bringing in store:2,70 €/ton
Moisturising of product 0,30 €/ton
Logistical coordination 0,35 €/ton
Price indexation march 2008 - okt 2012 (new) 0,40 €/ton
Total intake/processing costs per 01 nov 12: 3,75 €/ton
Fixed storage and handling area 3200 m2 * 2,-€/m2wk * 50%
6
6 separate compartments of 500 tons each fix cost 50.000,- euro/year
handling fee incl. weighting for sampling (in/out) 2.00,-€ /ton
Additional storage if required > 5600 tons (2600 ton + 3000 ton) 0,07 €/ton/day”.
2.7.
Per maandag 16 september 2013 eindigde het door Willett afnemen van SRF van BMC en ook de samenwerking tussen OBM en Willett. In dat verband moest de eindvoorraad SRF van Willett worden bepaald.
2.8.
OBM schreef in dit verband op 10 september 2013 aan Willett:
“After checking our theoretical and practical quantities of SRF material in stock at OBM, we found out that we are having about 5000 tons of material less in stock than in our systems for both end-offtakers together. This has everything to do with moisturising/ evaporization/rainfall. Therefore we need to do a correction/downsize of the actual stock of 2.500 tons per end off-taker. That means that per today the actual amount of material in stock for Willett will be 8.860 -/- 2.500 = 6.360 ton SRF. Like to hear from you.”
2.9.
In reactie daarop liet Willett aan OBM weten dat zij een schatting van haar “
rent overpayment” zou opgeven, en OBM reageerde daarop instemmend.
2.10.
Op 13 september 2013 schreef Willett aan OBM, samengevat, dat de
extra storage costsdoor OBM over te hoge (voorraad)volumes zijn berekend, dat de sinds juli 2011 toegepaste 8 procent volumetoeslag 4,62 procent had moeten bedragen om het tonnage 8288,584 per 8 september 2013 te laten kloppen.
2.11.
Op 17 september 2013 schreef OBM aan Willett, samengevat:
(i) dat in het verleden te weinig opslagkosten waren berekend, omdat onvoldoende acht was geslagen op gewichtsvermeerdering door watertoevoeging door OBM en beregening, maar dat daarvoor niet alsnog opslagkosten in rekening waren gebracht,
(ii) dat BMC sinds ongeveer een jaar meer water toevoegde aan de SRF, zodat OBM minder toevoegt zodat een lagere tonnagecorrectie had moeten worden toegepast,
(iii) dat de zomer 2013 zo warm en droog was geweest dat veel vocht is verdampt,
(iv) dat OBM zich afvraagt of een kostencorrectie nodig is, gelet op het eerder niet in het nadeel van Willett corrigeren van kosten, maar dat een eventuele correctie redelijk moet zijn en een veel kortere periode dan twee jaar moet beslaan.
2.12.
Op 18 september 2013 schreef BMC aan Willett:
“Inspection of the storage at OBM learned that there are not such quantity present. OBM staff is looking in to the matter what happened.”
2.13.
Op 19 september 2013 10.31 uur schreef Willett aan OBM, samengevat:
(i) dat Willett OBM heeft betaald om de voorraad te beheren, en dat er voor juli 2011 tonnageverhogingen zijn toegepast zodat Willett wel degelijk is aangeslagen voor hogere opslagkosten wegens watertoevoeging, maar dat sinds juli 2011 geen tonnagewijzigingen hebben plaatsgevonden als gevolg waarvan er nu een manco is van 5000 ton,
(ii) dat er in het afgelopen jaar ongeveer 64.000 ton is ingekomen, en met een opslag van 8 procent zijn 69.120 ton ingeboekt, en dat als het tekort van 5000 ton geheel in het afgelopen jaar is ontstaan, dit erop wijst dat OBM helemaal geen vocht meer heeft toegevoegd aan de binnenkomende SRF, terwijl Willett de tonnageopslag over de inkomende SRF afgelopen jaar ongewijzigd is gebleven evenals de bevochtigingskosten die Willett betaalt,
(iii) dat in Willetts ervaring alleen de toplaag uitdroogt bij warm weer en het ook flink heeft geregend, en de weersinvloeden het verschil van 5000 ton niet kunnen verklaren,
(iv) dat per saldo de enig relevante variabelen lijken te zijn dat een tonnageopslag van 8 procent is gehanteerd en dat geen voorraadcorrecties zijn gedaan sinds juli 2011, hoewel Willett OBM betaalt om de voorraad te beheren, en dat het goed mogelijk is dat de 5000 ton al geruime tijd ontbreken maar dat Willett bereid is het verlies gelijkelijk te verdelen over de periode juli 2011 tot in september 2013.
2.14.
Op 19 september schreef OBM aan BMC, voor zover relevant:

Nadat we afgelopen week 2 nog schepen assen ex BMC hebben weggeladen op OBM, konden we vanochtend de best mogelijke voorraadopname bepalen voor alle partijen en deze terugrekenen naar de eindvoorraad per 15 sep 2013. De eindvoorraad per 15 sep 2013 aan assen ex BMC bedroeg daarmee:
Willett 7.232 ton
Itema -/- 977 ton (negatieve voorraad derhalve)
Totaal 6.255 ton
2.15.
Op 19 september 2013 schreef OBM aan Willett, voor zover relevant:
“After loading 2 ships with ashes this week we could make the best possible check of material in stock at OBM this morning. This has been calculated backwards towards the 15 sep for all parties involved. It seems that corrections earlier made have been a little too high, resulting in an end volume on stock for you at 15 sep 2013 of 7.232 tonnes.”
2.16.
Op 18 oktober 2013 schreef OBM aan Willett dat zij de opslagcorrectiefactor met terugwerkende kracht had aangepast tot -3 procent vanaf 4 februari 2013. Zij schreef ook dat deze aanpassing leidde tot het vastgestelde eindvoorraadniveau per 15 september 2013.
OBM heeft vervolgens een creditnota opgesteld voor teveel betaalde opslagkosten in de periode februari tot en met september 2013, groot € 16.081,03.
Willett achtte deze creditering onvoldoende.
2.17.
Na nog verdere correspondentie over en weer is een geschil ontstaan.
Willett heeft de door OBM voor haar werkzaamheden in augustus en september 2013 verzonden facturen niet betaald.
OBM heeft na het einde van de samenwerking nog een extra factuur verzonden voor € 12.826,54, gedateerd 24 februari 2014, om een onjuistheid in haar administratie te herstellen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
OBM vordert samengevat - na wijziging van eis veroordeling van Willett, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 84.863,80, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 16 maart 2016 en met de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na vonnisdatum.
3.2.
Willett voert verweer en concludeert tot afwijzing, althans tot het in goede justitie beperken, van de vordering met veroordeling van OBM in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnisdatum.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.4.
Willett vordert, voorwaardelijk voor zover haar vordering in conventie nog niet is verrekend, samengevat - veroordeling van OBM tot betaling - binnen twee werkdagen na de datum van het vonnis - van € 179.423,82, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 12 november 2013 althans een in goede justitie te bepalen datum, en met de proceskosten met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnisdatum.
3.5.
OBM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Willett in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Formele aspecten
4.1.
OBM heeft haar eis gewijzigd. Willett heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en de rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om deze buiten beschouwing te laten. Bij de beoordeling wordt daarom uitgegaan van de gewijzigde eis in conventie, zoals weergegeven onder 3.1.
4.2.
Over de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid van deze rechtbank is reeds geoordeeld in het vonnis in incident van 8 oktober 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar de dagvaarding kennelijk per abuis is aangebracht. De bevoegdheid van de rechtbank in reconventie volgt uit de bevoegdheid in conventie.
4.3.
In conventie vordert OBM het saldo van twaalf aan Willett verzonden facturen verminderd met het saldo van twee aan Willett verzonden creditfacturen. De creditfacturen strekken tot verlaging van zowel de in de voorliggende facturen berekende
extra storage costsals de in eerdere facturen berekende
extra storage costs.
Willett acht de
extra storage costsin de reeds betaalde en nog openstaande facturen te hoog berekend, en zij betwist dat zij de gefactureerde
processing costs(geheel) is verschuldigd. Zij verlangt in conventie (gedeeltelijke) afwijzing van de gevorderde, nog onbetaalde,
extra storage costsen
processing costs.
Het resterende deel van de onbetaald gelaten facturen erkent Willett als verschuldigd, maar zij doet in conventie een beroep op verrekening met haar vordering tot terugbetaling van in het verleden teveel betaalde
processing costsen
extra storage costs. Subsidiair beroept zij zich op opschorting.
In reconventie vordert Willett terugbetaling van het teveel betaalde, voor zover dit niet in conventie reeds is verrekend. Zij vordert ook schadevergoeding in verbinding met de op de einddatum ‘verdwenen’, althans ten onrechte aan Itema uitgeleverde, 977 ton SRF.
4.4.
Zowel in conventie als in reconventie staan de betalingsverplichtingen van Willett onder de overeenkomst centraal. Partijen zijn het er - terecht - over eens dat hun contractuele relatie wordt beheerst door het Nederlandse recht. De rechtbank zal de vorderingen over en weer dus naar Nederlands recht beoordelen.
4.5.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen samen en de rechtbank zal deze gezamenlijk behandelen.
Achtergrond van het geschil
4.6.
Het afrekendispuut tusen OBM en Willett hangt samen met de volgende feiten en omstandigheden:
de eigenschappen van de SRF maken dat het gewicht ervan vrij sterk fluctueert naarmate daarin meer vocht aanwezig is,
in de contractuele afspraken van partijen is hun verwachting verdisconteerd dat het gewicht van de voor Willett opgeslagen SRF ook daadwerkelijk zou fluctueren gedurende de opslag bij OBM,
OBM zou namelijk vocht toevoegen aan de SRF om daarin een exotherme reactie op gang te brengen, welke reactie echter ook warmteontwikkeling en verdamping zou veroorzaken, terwijl van regen en andere weersomstandigheden vochttoename respectievelijk verdamping mocht worden verwacht, en OBM voorts vervlieging in de wind zou moeten voorkomen door besproeiing en soms vocht moest toevoegen om conform Willetts productspecificaties een voldoende vochtig product te kunnen afleveren,
partijen hebben daarom (laatstelijk) afgesproken dat OBM de ingekomen tonnages SRF, waarvan het gewicht door weging was vastgesteld, in haar voorraadadministratie zou verhogen met 8 procent, zodat iedere feitelijk ingekomen 100 ton als 108 ton werd geboekt in de administratie van OBM (en vervolgens bij helfte aan de voorraad van Willett en bij helfte aan de voorraad van Itema toegerekend),
de betreffende bepaling luidt, in de laatste versie: “
OBM is free to make adjustments on the intake tonnage (at present 8 %), such that theoretical and practical storage levels match as much as possible.” (zie 2.6),
partijen kwamen ook overeen dat OBM de ingekomen tonnages product administratief mag bijstellen, opdat de administratieve voorraad steeds zo goed mogelijk overeenkomt met de fysieke voorraad SRF,
op enig moment is BMC - zonder dit aan OBM te zeggen - zelf reeds voor de aflevering (nagenoeg) al het benodigde vocht gaan toevoegen, zodat verdere bevochtiging door OBM niet altijd meer nodig was, hoewel de aldus op gang gebrachte exotherme reactie nog wel bij OBM plaatsvond,
als gevolg van deze veranderde werkwijze van BMC vond de wegens vochttoevoer verwachte gewichtstoename van de SRF hoofdzakelijk al voor binnenkomst bij OBM plaats, zodat het administratief verhogen van het inkomende tonnage met 8 procent niet langer gerechtvaardigd was,
OBM heeft nadien niet langer structureel veel vocht toegevoegd, maar mogelijk nog wel af en toe enig vocht,
als gevolg van deze ontwikkeling is de voor Willett geadministreerde voorraad steeds verder gaan afwijken van haar feitelijk aanwezige (fysieke) voorraad SRF, aangezien OBM de ingekomen tonnages met 8 procent bleef verhogen,
de facturen bleven echter onverminderd gebaseerd op de voorraad zoals deze uit de administratie van OBM bleek, hetgeen vooral relevant is voor de
extra storage costs, die OBM in rekening mocht brengen als zij voor Willett meer dan 5600 ton in opslag had,
op 10 september 2013 verlaagde OBM de administratieve voorraad voor Willett met 2500 ton omdat de fysieke voorraad te sterk afweek van de administratieve voorraad,
de voorlaatste vaststelling van de fysieke voorraad van Willett dateert van juli 2011,
op 19 september 2013 is door OBM aan Willett doorgegeven dat haar voorraad per einde samenwerking OBM en Willett op 15 september 2013 7.232 ton bedroeg,
blijkens het bericht van OBM aan BMC van diezelfde datum was echter op die einddatum fysiek slechts 6.255 ton voorraad van Willett aanwezig,
dit tekort vond zijn oorzaak in een kort tevoren door Itema afgeroepen zending SRF, waarvoor OBM niet alleen de voor Itema opgeslagen SRF had ingeladen maar ook 977 ton SRF uit de aan Willett toekomende voorraad.
Dit alles komt uit de stukken naar voren en is tussen partijen niet in geschil.
4.7.
Op grond van de in r.o. 4.6 onder c geciteerde bepaling heeft OBM lange tijd in haar administratie de inkomende tonnages met 8 procent verhoogd, en op de aldus geadministreerde tonnages de
extra storage costsin haar facturen gebaseerd.
Later heeft zij echter de vochtcorrectiefactor gewijzigd in -3 procent, en daarop de eerste creditnota over februari tot en met september 2013 gebaseerd.
Vervolgens heeft zij een extra factuur gezonden in verband met een fout in haar voorraadadministratie, waardoor zij te lage
extra storage costsover weken 21 tot en met 37 van 2013 had berekend.
Ten slotte heeft OBM met haar tweede creditfactuur groot € 10.744,33, gedateerd op 14 maart 2016, de
extra storage costsover 15 september 2012 tot en met 3 februari 2013 gecorrigeerd, in die zin dat zij over deze periode niet langer een vochtcorrectiepercentage van 8 dan wel -3 procent hanteert maar (ongeveer) 1,2 procent. Zij heeft haar vordering dienovereenkomstig verminderd.
Uit deze correcties van tonnages en aanspraken blijkt dat ook OBM haar administratie niet zonder meer leidend acht, maar net als Willett meent dat de facturen moeten worden aangepast indien blijkt dat de administratieve voorraad (aanzienlijk) afwijkt van de fysieke voorraad. In deze zin heeft OBM ook ter comparitie verklaard.
4.8.
Partijen zijn het er dus over eens dat (i) Willett moet betalen voor het werk dat OBM daadwerkelijk heeft verricht op grond van de daarmee werkelijke gemoeide fysieke tonnages, (ii) Willett op grond van te hoog berekende voorraadcijfers teveel
extra storage costsheeft betaald en (iii) Willett recht heeft op teruggave van het teveel betaalde.
Ook de rechtbank neemt een en ander tot uitgangspunt.
4.9.
OBM meent dat zij voldoende heeft gecorrigeerd door haar eerste en tweede creditnota, waarmee zij uiteindelijk vanaf september 2012 niet langer een opslag van 8 procent over inkomende tonnages hanteert maar een opslag van (naar zij stelt) 1,2 procent of (naar zij in haar berekeningen hanteert) 1,205 procent.
Willett acht de 1,2 procent onvoldoende onderbouwd en gaat uit van een toeslag van 0 procent. Willett stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat voor het alsnog correct berekenen van
extra storage costsde juiste (historische) tonnages vanaf de laatst vastgestelde 6.255 ton moeten worden teruggerekend tot aan de voorlaatste voorraadvaststelling in juli 2011, met inachtneming van de ‘kale’ ingekomen tonnages, dus zonder dat daarover een opslag wordt berekend. De zonder recht aan Itema meegegeven 977 ton behoren daarin op geen enkel moment als onderdeel van de voorraad van Willett te worden meegerekend, aldus Willett. Zij stelt daarnaast dat OBM vanaf een zeker moment geen bevochtiging meer heeft verricht, dat zij dus ook geen recht heeft op de daarmee gemoeide
processing costs, terwijl OBM ondeugdelijk voorraadbeheer heeft gepleegd en haar ook daarvoor geen vergoeding toekomt.
OBM bestrijdt ieder onderdeel van dit standpunt.
4.10.
De rechtbank zal eerst beoordelen in hoeverre de vordering in conventie kan worden toegewezen, behoudens voor zover het door Willett gedane beroep op verrekening slaagt.
De vordering in conventie
4.11.
Om te doorgronden hoe de vordering van OBM na de verschillende wijzigingen is opgebouwd, begint de rechtbank bij de openstaande facturen van OBM aan Willett.
4.12.
De volgende elf reguliere facturen en een extra factuur van OBM zijn nog onbetaald:
nummer datum bedrag omschrijving
131537 8 augustus 2013 € 14.062,70 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 31
131577 13 augustus 2013 € 8.638,77 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 32
131594 13 augustus 2013 € 4.553,44 handling costs loading SRF
m/v Bonay loading 08-08-2013
131596 15 augustus 2013 € 4.484,51 handling costs loading SRF
m/v Bonay loading 15-08-2013
131621 20 augustus 2013 € 7.757,09 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 33
131667 26 augustus 2013 € 7.602,40 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 34
131689 5 september 2013 € 5.727,30 handling costs loading SRF
m/v Celine loading 03-09-2013
131712 7 augustus 2013 € 8.233,54 Outside storage costs and logistical
[
waarschijnlijk september, rb.] coordination SRF Week 35
131734 10 september 2013 € 5.265,51 handling costs loading SRF
m/v Celine loading 10-09-2013
131770 10 september 2013 € 8.353,98 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 36
131912 30 september 2013 € 6.634,32 Outside storage costs and logistical
coordination SRF Week 37
132199 13 november 2013 € 16.081,03 -/- Correction storage costs
140328 24 februari 2014 € 12.826,54 Extra storage costs 2013
as per enclosed schedule
4.13.
De vier facturen voor ‘
handling costs loading SRF’(nummers 131594, 131596, 131689 en 131734) heeft Willett niet bestreden. Het debat tussen partijen roept over die facturen ook geen vragen op die aan toewijzing in de weg kunnen staan. Deze facturen voor beladingskosten zijn dus in beginsel toewijsbaar, behoudens voor zover het door Willett gedane beroep op verrekening slaagt. Zij belopen in totaal € 20.030,76.
4.14.
Van de facturen voor “
Outside storage costs and logistical coordination SRF” (hierna ook: de weekfacturen), bestrijdt Willett de daarin opgenomen
processing costsin hun geheel en de
extra storage coststen dele (namelijk voor zover deze niet uitgaan van een vochtcorrectie van 0 procent over inkomende tonnages en daarin de aan Itema foutief uitgeleverde 977 ton zijn betrokken). Het verschil van inzicht over de
extra storage costsis echter zo fundamenteel dat de rechtbank om redenen van proceseconomie de
extra storage costsvooralsnog als geheel betwist zal beschouwen.
De andere kostensoorten zijn niet betwist en het partijdebat roept geen vragen op die aan verschuldigdheid daarvan in de weg kunnen staan.
Van de openstaande weekfacturen is dus onbetwist:
week factuurbedrag betwist processing betwist extra storage onbetwist
31 € 14.062,70 € 2.139,04 € 2.686,92 € 9.236,74
32 € 8.638,77 € 2.850,11 € 2.527,12 € 3.261,54
33 € 7.757,09 € 2.464,20 € 2.031,35 € 3.261,54
34 € 7.602,40 € 2.379,30 € 1.961,56 € 3.261,54
35 € 8.233,54 € 2.629,65 € 2.342,35 € 3.261,54
36 € 8.353,98 € 2.478,23 € 2.614,21 € 3.261,54
37 € 6.634,32 € 2.506,31 € 866,47
€ 3.261,54+
Totaal € 28.805,98.
4.15.
Van de facturen die bij dagvaarding aan de vordering in conventie ten grondslag zijn gelegd, staan dus nog ter discussie (i) de
processing costs, (ii) de
extra storage costsen (iii) de extra factuur (nummer 140328).
4.16.
De overeenkomst geeft aan OBM het recht om voor ‘
additional storage if required > 5600 tons’ € 0,07 per ton per dag te berekenen. OBM mocht dus
extra storage costsberekenen over de voor Willett opgeslagen voorraad voor zover deze groter was dan 5.600 ton.
4.17.
De in conventie relevante weekfacturen dateren uit augustus en september 2013, toen OBM haar voorraad nog inboekte als de ingekomen tonnages verhoogd met 8 procent. Naar aanleiding van protesten van Willett heeft OBM deze correctiefactor echter verlaagd.
4.18.
Creditnota 132199 strekte tot verlaging van de correctiefactor tot -3 procent over de periode februari tot en met september 2013.
De correctiefactor van -3 procent is echter achterhaald ten tijde van de tweede creditering, waarmee OBM voor de gehele periode 17 september 2012 tot en met 15 september 2013 is uitgegaan van een gewichtstoename van de SRF na binnenkomst met (ongeveer) 1,2 procent.
De grond van de eerste creditering is dus vervallen. De creditering op zich is door OBM echter niet teruggedraaid, maar gehandhaafd in het kader van haar eiswijziging. Daarbij heeft OBM immers een tweede creditering gedaan als aanvulling op de eerste creditering, om per saldo het door haar juist geachte bedrag te crediteren (zie r.o. 4.27).
4.19.
Na de eerste creditering maar vóór de tweede creditering heeft OBM een fout in haar administratie geconstateerd. OBM heeft ter zake de extra factuur van 24 februari 2014 verzonden, waarmee zij hogere
extra storage costsover de weken 21 tot en met 35 van 2013 in rekening bracht, tot in totaal € 12.826,54.
4.20.
De begeleidende brief van OBM bij de extra factuur van 24 februari 2014 luidt:

After reviewing the project from 2013, we found a mistake in your project at week 21. We have put the vessel Bonay two times in the project (on 20/05/2013 and on 21/05/2013) with a weight 1761.888 tonnes.
Therefore we are having a mistake in invoicing of the storage cost from week 21 till week 35.
For this, we will send you an extra invoice of 12826.54 Euro.
In the attachment, you can see how it is structured.”
Willett heeft ter comparitie niet erkend dat de factuur klopte, maar wel erkend dat de correctie op zichzelf gerechtvaardigd was.
4.21.
Hoewel OBM in de bijlage bij deze brief aan Willett voorrekent hoe hoog de verschillende kostenposten voor en na de correctie zijn, over de weken 21 tot en met 37 van 2013, geeft zij niet aan van welke gecorrigeerde tonnages per week of van welke correctiefactor zij daarbij is uitgegaan. In de weekfacturen die zij corrigeerde hanteerde zij immers nog als correctiefactor 8 procent, maar ten tijde van de extra factuur achtte zij zelf -3 procent juist.
De rechtbank begrijpt echter uit de bijlage, in samenhang met de oorspronkelijke factuurbedragen, dat OBM bovenop de door haar oorspronkelijk gefactureerde bedragen week 21 tot en met week 35 steeds ongeveer € 863,33 aan bijkomende
extra storage costsrekent, welk bedrag ongeveer overeenkomt met het tarief van € 0,07 per ton per dag berekend over de 1.761,888 ton die op 20 mei 2013 met de Bonay werd afgevoerd en op 21 mei 2013 ten onrechte ten tweede male van de voorraad van Willett was afgetrokken.
Kennelijk is OBM voorbijgegaan aan de door haar in november 2013 doorgevoerde verlaging van de vochtcorrectiefactor van 8 naar 3 procent.
4.22.
Na het verzenden van de extra factuur heeft OBM de te hanteren vochtcorrectiefactor nogmaals bijgesteld, een verdere creditering voor
extra storage costsgedaan en haar vordering gewijzigd.
4.23.
Ter onderbouwing van hetgeen OBM meent uiteindelijk, na verrekening van teveel betaalde
extra storagecosts, van Willett te vorderen te hebben, legt zij productie 46 over. Productie 46 bestaat uit drie overzichten met betrekking tot de periode van 17 september 2012 tot en met 15 september 2013. Deze stukken zijn nauwelijks inhoudelijk toegelicht.
De rechtbank maakt daaruit het volgende op.
4.24.
In het eerste overzicht zijn de tonnages opgeslagen product herberekend met inachtneming van een gecorrigeerd vochtpercentage van 1,205 procent, zoals bovenaan de eerste pagina is vermeld.
Aan het dossier ontleent de rechtbank het vermoeden dat OBM in het eerste overzicht tot startpunt heeft genomen het op 16 september 2012 voor Willett geregistreerde tonnage, dit was 7.606,447 ton (blijkens productie 23 bij dagvaarding, een overzicht tot en met 15 september 2013 waarin steeds met een vochtopslag van 8 procent is gerekend). OBM heeft immers als Willetts voorraad per 17 september 2012 7.673,242 ton genoteerd, en daarbij vermeld dat op die dag een lossing van 131,50 ton heeft plaatsgevonden (voor Itema en Willett tezamen, zodat aan Willett 50 procent daarvan toekomt).
4.25.
Het tweede overzicht in productie 46 met als opschrift ‘
Gefactureerd’ bevat een specificatie van kosten over de genoemde periode en sluit af met de woorden ‘
Totaal gefactureerd € 443.124,68’. Het overzicht legt geen zichtbaar verband met geadministreerde tonnages. De term ‘
Gefactureerd’ impliceert dat het tweede overzicht ziet op de facturen die OBM feitelijk heeft verstuurd voor de werkzaamheden uit de periode van 17 september 2012 tot en met 15 september 2013 (gebaseerd op tonnages waarin een opslag van 8 procent was verwerkt).
Vergelijking met de bedragen in de overgelegde weekfacturen voor de weken 31 tot en met 37 van 2013 leert echter, dat de daarin gefactureerde
extra storage costsalleen in weken 36 en 37 (vrijwel) gelijk zijn aan het saldo van de in het overzicht ‘
Gefactureerd’ onder ‘
extra storage’ vermelde dagbedragen:
volgens overzicht ‘Gefactureerd’ volgens factuur
week 31 € 3.550,24 € 2.686,92
week 32 € 3.390,86 € 2.527,12
week 33 € 2.894,67 € 2.031,35
week 34 € 2.824,87 € 1.961,56
week 35 € 3.205,69 € 2.342,35
week 36 € 2.614,21 € 2.614,21
week 37 € 866,46 € 866,47
OBM benoemt noch verklaart deze verschillen.
De rechtbank constateert dat het overzicht ‘
Gefactureerd’ dezelfde bedragen voor
extra storage costsin deze weken bevat als die welke als ‘
extra storage costs na verhoging’ voorkomen in de bijlage bij de extra factuur van 24 februari 2014 (zie r.o. 4.21). Kennelijk is in dit overzicht ‘
Gefactureerd’ de extra factuur van 24 februari 2014 wel (tot op factuurniveau) verdisconteerd (maar de tonnagecorrectie die ten grondslag lag aan de eerste creditfactuur niet).
4.26.
Het derde overzicht in productie 46 is vergelijkbaar met het tweede overzicht maar dan met het opschrift ‘
Facturatie met 1,205 % vocht vanaf 15 sep 2012’. Het sluit af met ‘
Totaal te factureren € 416.299,323 - verschil totaal € 26.825,36’. Het derde overzicht gaat kennelijk uit van een opslag van 1,205 procent en daarmee van de tonnages genoemd in het eerste overzicht.
Het derde overzicht bevat alleen onder
extra storageandere bedragen dan het tweede overzicht. Volgens het tweede overzicht heeft OBM over genoemde periode € 96.301,70 gefactureerd (op basis van tonnages bepaald onder toepassing, waar relevant, van een opslag van 8 procent). Volgens het derde overzicht had OBM € 69.476,34 mogen factureren (op basis van tonnages onder toepassing, waar relevant, van een opslag van 1,205 procent). Ook in het derde overzicht is de correctie die leidde tot de extra factuur al verwerkt en zijn de nog onbetaalde facturen begrepen.
Volgens OBMs productie 46 is dus aan
extra storage coststeveel gefactureerd € 26.825,36.
4.27.
Uit productie 47, de tweede creditfactuur, blijkt dat OBM in aanvulling op de € 16.081,03 die zij reeds had gecrediteerd nog eens € 10.744,33 heeft gecrediteerd. De twee crediteringen samen sluiten op het volgens OBM teveel gefactureerde bedrag van € 26.825,36. Daarmee laat OBM de eerste creditering in stand maar baseert zij deze op herziene gronden (vgl. r.o. 4.18).
4.28.
De rechtbank constateert dat ook na de jongste cijfers van OBM de grote vraag blijft waarom de correctie van 1,205 procent wel de juiste voorraadcijfers zou opleveren. OBM heeft dit niet, althans niet expliciet of begrijpelijk, toegelicht.
Willett betwist niet alleen dat het nieuwste correctiepercentage van 1,2(05) procent juist is, maar ook de door OBM gehanteerde begindatum en -tonnages en het tonnage op de einddatum.
4.29.
Alvorens nader in te gaan op de vraag naar het juiste te hanteren correctiepercentage zal de rechtbank bespreken welke consequenties de jongste berekeningen van OBM hebben voor haar op de facturen over augustus en september 2013 gebaseerde vordering.
4.30.
Uit het herziene standpunt van OBM volgt dat bij de beoordeling tot uitgangspunt mag worden genomen dat OBMs facturen in ieder geval vanaf 17 september 2012 waren gebaseerd op verkeerde tonnages, en de gefactureerde
extra storage costsdaarom niet correct waren.
OBM maakt niet inzichtelijk hoeveel
extra storage costsin welke factuur Willett in haar visie sedert 17 september 2012 teveel heeft betaald, en op hoeveel van de in conventie gevorderde
extra storage costszij niet langer aanspraak maakt. Zij heeft niet, zoals op haar weg lag, het uiteindelijk gecrediteerde bedrag uitgesplitst en toegerekend aan de verschillende weekfacturen, opdat inzichtelijk werd hoe die weekfacturen uiteindelijk in haar hadden visie hadden moeten luiden, onder vermelding van de door haar daarin gehanteerde (gecorrigeerde) tonnages.
4.31.
Integendeel: OBM trekt het laatst gecrediteerde bedrag af van het saldo van hoofdsom, rente tot en met 15 maart 2016 en incassokosten. Ten onrechte. Wanneer OBM een deel van de facturen crediteert, kan zij niet aanspraak blijven maken op rente over het gecrediteerde bedrag of op kosten gemaakt ter incasso van dat als onjuist weggestreepte bedrag.
4.32.
Sterker nog: duidelijkheidshalve merkt de rechtbank reeds nu op dat zij geen aanleiding ziet voor het aan OBM toewijzen van rente of kosten ter zake van de nog openstaande facturen van OBM (indien te zijner tijd zal blijken dat deze niet geheel zijn voldaan door verrekening).
Willett heeft immers onder de omstandigheden van dit geval terecht nakoming van haar resterende betalingsverplichtingen heeft opgeschort. Beide partijen waren het er over eens dat Willett een aanzienlijke tegenvordering op OBM had, en dat deze moest worden becijferd. Gelet op de standpuntwisselingen van OBM en de onduidelijkheid over de daaruit voortvloeiende berekeningen mocht Willett blijven opschorten en is zij niet in verzuim gekomen.
4.33.
De rechtbank gaat voorbij aan de door OBM voorgestelde alternatieve benadering. Haar voorzet voor een ‘
eenvoudige (benaderings)methode’ met haar productie 52 (‘
not as accurate as OBM day to day spreadsheets, but giving a good indication’) komt neer op een afrekening op basis van een fictie (namelijk dat het aan het eind van de samenwerking gesignaleerde fysieke tekort ten opzichte van de administratieve voorraad door haar zonder toelichting gesteld op 2.170 ton - gelijk staat aan het gemiddeld ontbreken van de helft van die 2.170 op iedere dag tussen 15 september 2012 tot en met 15 september 2013). Nu Willett deze benadering niet aanvaardt en aanspraak maakt op een waarheidsgetrouwe afrekening behoeft dit voorstel van OBM geen bespreking.
De te volgen aanpak
4.34.
De rechtbank acht uiteindelijk het meest overzichtelijk om al hetgeen op de
extra storage costsbetrekking heeft in eerste instantie uit de vordering in conventie te elimineren. De
extra storage costsmoeten integraal worden herberekend. Na herberekening kunnen de in conventie gevorderde
extra storage costsover weken 31 tot en met 37 van 2013 tegelijk met de aanspraken op terugbetaling van in het verleden teveel betaalde
extra storage costsworden afgedaan. De juistheid van de gecrediteerde bedragen behoeft dan geen afzonderlijke beoordeling.
4.35.
Van de vordering in conventie staat inmiddels vast:
- de niet betwiste beladingsfacturen (r.o. 4.13) € 20.030,76
- de onbetwiste posten in de weekfacturen 31-37
die niet op
extra storage costszien (r.o. 4.14)
€ 28.805,98 +
Subtotaal € 48.836,74.
4.36.
Bij dit subtotaal dient te zijner tijd te worden opgeteld de bedragen aan
extra storage costsen
processing costswaarop OBM na herberekening over de weken 31 tot en met 37 van 2013 recht zal blijken te hebben.
Op het aldus berekende totaalbedrag dat OBM in beginsel van Willett te vorderen heeft, zonder dat daarover rente of kosten worden berekend (zie r.o. 4.32) strekt in mindering hetgeen Willett na herberekening van de
extra storage costsen
processing costsover het verleden teveel heeft betaald voor die kostensoorten.
Het totaalbedrag van Willetts tegenvordering mag zij verrekenen met hetgeen OBM nog van haar te vorderen heeft.
Indien na deze verrekening nog een bedrag ten gunste van OBM resteert, zal dit in conventie aan OBM worden toegewezen. Indien echter na deze verrekening geen bedrag meer ten gunste van OBM resteert, zal in conventie de vordering van OBM worden afgewezen. Indien na deze verrekening nog niet de gehele vordering van Willett is voldaan, zal het restant in reconventie aan Willett worden toegewezen.
De berekening van de extra storage costs
4.37.
Om partijen in staat te stellen om op juiste wijze de
extra storage costste berekenen, zal de rechtbank beslissen op de daarvoor relevante geschilpunten.
4.38.
Ten eerste is in geschil hoe moet worden omgegaan met het verschil van 977 ton tussen de fysieke en de geadministreerde voorraad dat bestond bij het beëindigen van de samenwerking.
Willett betoogt dat het ontbrekende tonnage mogelijk al lang geleden is verdwenen, zodat zij jarenlang ten onrechte kosten over 977 ton heeft voldaan. Partijen zijn het er in wezen over eens dit tonnage tot kort voor de einddatum aanwezig was in de voorraad op naam van Willett, maar toen door OBM naar aanleiding van een afroep door Itema aan Itema is uitgeleverd. De rechtbank verwerpt daarom als onjuist het standpunt dat het tonnage al jaren eerder zou zijn verdwenen. De 977 ton behoort tot de voorraad op de einddatum die mede bepalend is voor de hoogte van de
extra storage costs.
Evident is dat OBM is tekortgeschoten door aan Itema voorraad uit te leveren die aan Willett toebehoorde. De vraag is echter of Willett als gevolg van deze fout schade heeft geleden.
Niet in geschil is dat Willett haar gehele voorraad op de einddatum - inclusief de fysiek ontbrekende 977 ton - heeft overgedaan aan BMC. BMC heeft over de gehele voorraad een overnamevergoeding voldaan. Daarin was wel een vergoeding voor de bij inslag gemaakte kosten begrepen, maar niet een vergoeding voor gemaakte opslagkosten. Gesteld noch gebleken is dat Willett over de 977 ton een andere of hogere vergoeding van BMC (of enig ander) zou hebben ontvangen indien OBM deze niet foutief aan Itema zou hebben uitgeleverd. Willett heeft precies gekregen wat zij ook bij correcte nakoming door OBM op dit punt zou hebben ontvangen. Om die reden is er geen sprake van schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
Dat de door BMC betaalde vergoeding geen dekking bood voor de overige in de loop der tijd betaalde (opslag)kosten, is het gevolg van hetgeen tussen Willett en BMC is afgesproken - of in de visie van Willett door BMC is afgedwongen - maar is geen gevolg van de fout van OBM.
Willett stelt nog dat zij een bemiddelingsvergoeding groot € 9.770 is misgelopen die zij bij verkoop van de 977 ton had kunnen realiseren. OBM betoogt terecht dat Willett pas een bemiddelingsvergoeding misloopt indien Willett de bewuste 977 ton daadwerkelijk verkoopt maar deze niet kan leveren als gevolg van de fout van OBM. Dit geval doet zich niet voor, nu Willetts voorraad geheel is overgedragen aan BMC, zonder zodanige commissie.
De conclusie is dat de 977 ton op de einddatum tot de voorraad van Willett behoorde en dat bij het herberekenen van de
extra storage costsen de
processing costsook deze 977 ton moeten worden betrokken. Voor schadevergoeding door OBM wegens de foutieve uitlevering ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.39.
Uit de beslissing ten aanzien van de 977 ton volgt ook de beslissing ten aanzien van het tweede geschilpunt: het te hanteren tonnage op de einddatum 15 september 2013. Nu daarin ook voornoemde 977 ton moeten worden betrokken, bedraagt het tonnage op de einddatum 7.232 ton.
4.40.
Hiermee wordt het derde geschilpunt bereikt: over welke periode moeten de voorraadcijfers worden gecorrigeerd? Van welke begindatum moet worden uitgegaan?
Het dispuut over de
extra storage costsis terug te voeren op de gewijzigde werkwijze bij BMC, die vanaf een zeker moment meer water aan de SRF is gaan toevoegen dan tevoren. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om bij een andere begindatum voor herziening van de
extra storage costsaan te knopen dan het moment waarop BMC meer water gingen toevoegen dan voorheen.
Willett heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat BMC haar werkwijze vanaf september 2012 heeft gewijzigd. Zij heeft als eerste dag 10 september 2012 genoemd, aanknopend bij stukken uit de relatie BMC-Itema. OBM heeft bij eiswijziging als startpunt half september 2012 genoemd, en zij heeft in haar berekeningen 17 september 2012 als eerste dag genomen. Per saldo acht de rechtbank dit verschil tussen 10 en 17 september 2012 van onvoldoende gewicht om nader onderzoek te rechtvaardigen en zij zal om redenen van proceseconomie uitgaan van 17 september 2012 als eerste dag.
Dat Willett betoogt dat zij mogelijk al vanaf veel eerder datum teveel
extra storage costsheeft betaald, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is denkbaar is dat al eerder de correctiefactor van 8 procent geen waarheidsgetrouwe administratieve voorraad opleverde, maar dit kan dan niet worden verklaard uit de gewijzigde werkwijze van BMC en onvoldoende concreet gesteld en aannemelijk gemaakt is dat OBM daarvan over die eerdere periode dan een verwijt trof.
De te corrigeren periode loopt dus van 17 september 2012 00.00 uur tot op 15 september 2013.
4.41.
De vierde knoop die moet worden doorgehakt is van welk tonnage op startdatum moet worden uitgegaan.
De rechtbank zal, bij gebrek aan een beter aanknopingspunt en mede gelet op het in r.o. 4.40 gegeven oordeel, uitgaan van de door OBM per aanvang startdatum voor Willett geadministreerde voorraad, te weten 7.606,447 ton (zie r.o. 4.24).
4.42.
Het vijfde beslispunt betreft de vraag hoe kan worden bepaald hoe de omvang van Willetts voorraad SRF bij OBM zich heeft ontwikkeld tussen 17 september 2012 (00.00 uur) en 15 september 2013. Om te kunnen berekenen hoeveel
extra storage costsvan week tot week hadden moeten worden gefactureerd, moet voor iedere week in die periode het tonnage in voorraad gehouden SRF worden bepaald.
Daarvoor is mede van belang hoeveel tonnen SRF in de correctieperiode feitelijk door BMC zijn aangevoerd en hoeveel tonnen SRF feitelijk door OBM aan Willett zijn uitgeleverd. Uit de stukken blijkt dat partijen over deze gegevens beschikken.
Aangezien vast staat dat het gewicht van de SRF gedurende de opslag fluctueerde, moet
zo goed mogelijk worden bepaald hoe zeer het gewicht van de voorraad gedurende de correctieperiode is veranderd. Precies is dit niet meer te bepalen.
4.43.
De rechtbank acht de beste benadering dat een gemiddelde fluctuatie over de gehele voorraad over de gehele correctieperiode wordt berekend.
Daartoe wenst zij door partijen, eerst OBM, bij akte na tussenvonnis over het volgende te worden voorgelicht:
hoeveel ton SRF is in totaal door BMC aan OBM afgeleverd in de correctieperiode? (‘tonnage in - Willett en Itema’)
hoeveel is 50 procent van het ‘tonnage in’ onder 2? (‘kale voorraad in’)
hoeveel bedraagt deze ‘kale voorraad in’ opgeteld bij de beginvoorraad voor Willett van 7.606,447 ton? (‘totaal in opslag genomen’)
hoeveel ton SRF is in totaal door OBM aan Willett uitgeleverd in de correctieperiode? (‘voorraad uit’)
hoeveel bedraagt deze ‘voorraad uit’ opgeteld bij de eindvoorraad voor Willett van 7.232 ton? (‘totaal ontvangen’)
hoeveel bedraagt de hoeveelheid ‘totaal ontvangen’ minus de hoeveelheid ‘totaal in opslag genomen’? (‘verschil uit-in’)
hoeveel bedraagt het ‘verschil uit-in’ gedeeld door ‘totaal in opslag genomen’? (‘correctiefactor’)
4.44.
Onder toepassing van de aldus bepaalde correctiefactor dienen partijen, eerst OBM, in hun akten na tussenvonnis de gedurende de correctieperiode voor Willett opgeslagen voorraad SRF van dag tot dag opnieuw te berekenen. Anders gezegd: over 50 procent van iedere door BMC aan OBM in de correctieperiode afgeleverde zending dient OBM de correctiefactor als bedoeld in r.o. 4.43 onder 7 toe te passen, en het resultaat van die berekening dient zij aan de voorraad voor Willett toe te voegen. De uitleveringen dienen in de opstelling te worden betrokken als voorheen, met dien verstande uiteraard dat de eerdere fout met de ‘Bonay’ in de herziene opstelling niet moet worden herhaald.
Als de rechtbank goed ziet, zou met deze berekeningswijze op de einddatum de eindvoorraad 7.232 ton moeten bedragen, waarbij de 977 ton die foutief aan Itema is uitgeleverd tot de eindvoorraad wordt gerekend en deze uitlevering voor de berekening van de
extra storage costswordt genegeerd.
4.45.
Aan de hand van de aldus herberekende voorraad dient OBM uit te rekenen welke bedragen voor
extra storage costszij van week tot week in rekening had mogen brengen in de correctieperiode. Ook hierover dient haar akte inzicht te verschaffen.
4.46.
Vervolgens dient OBM in haar akte te becijferen hoeveel
extra storage costszij thans nog te vorderen heeft over de weken 31 tot en met 37 van 2013.
Willett mag in haar antwoordakte na tussenvonnis hierop reageren.
Het uiteindelijk door de rechtbank vast te stellen bedrag voor
extra storage costsover de weken 31 tot en met 37 van 2013 dient vervolgens bij het in r.o. 4.35 berekende bedrag te worden opgeteld. Daarover zijn rente noch kosten verschuldigd (zie r.o. 4.32).
4.47.
Om te kunnen beoordelen hoeveel van deze schuld door Willett al door middel van verrekening is voldaan, dient Willett dient in haar akte op grond van de hierboven bedoelde herberekeningen aan de rechtbank voor te rekenen hoeveel zij vanaf 17 september 2012 00.00 uur tot en met week 30 van 2013 teveel heeft betaald voor
extra storage costs.
Zij dient daartoe het bedrag te nemen dat zij voor
extra storage costsover die weken feitelijk aan OBM heeft betaald en daarvan af te trekken het bedrag dat zij volgens haar herberekeningen aan
extra storage costswas verschuldigd.
OBM mag hierop bij akte uitlating reageren.
De processing costs
4.48.
Willett maakt aanspraak op terugbetaling van in haar visie teveel betaalde
processing costs.Willett stelt dat het na de werkwijzeverandering van BMC in september 2012 niet meer nodig was om de SRF te koelen, te mixen of te bevochtigen en dat OBM dit dus ook niet meer heeft gedaan.
Er vond ook geen (correcte) logistieke coördinatie meer plaats - Willett stelt dat OBM beter had kunnen en moeten bepalen hoeveel SRF op enig moment in voorraad werd gehouden en wijst op de onduidelijkheid rondom vochtgehaltes, correctiefactoren, voorraadbijstellingen en de foutieve uitlevering aan Itema - en evenmin vonden andere
processingwerkzaamheden plaats, aldus Willett.
De overeengekomen vergoeding van € 3,75 per ton is niet verschuldigd voor niet of niet correct verrichte werkzaamheden. De in conventie nog onbetaalde
processing costszijn dus niet verschuldigd, en hetgeen ter zake sinds 10 september 2012 teveel is betaald moet terugbetaald, al dan niet door middel van verrekening. In totaal is tussen 10 september 2012 tot en met 15 september 2013 ruim € 120.000 aan onterechte
processing costsgefactureerd, aldus nog steeds Willett.
4.49.
OBM betwist het standpunt van Willett. Zij stelt dat wel degelijk nog is bevochtigd, hoewel niet altijd en niet in dezelfde mate als tevoren. OBM betwist dat BMC de SRF ‘kant en klaar’ is gaan aanleveren. Zij houdt vol, ondersteund door verklaringen van personen verbonden aan Itema en BMC, dat ook na medio september 2012 nog altijd uitspreiding en vermenging en koeling van SRF plaatsvond, opdat deze kon uitreageren en klontering werd voorkomen.
Zij betwist dat een betere bepaling van de hoeveelheid opgeslagen SRF mogelijk was, en wijt dit daaraan dat de voorraad voor Willett steevast veel groter was dan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst werd voorzien.
4.50.
In reactie hierop heeft Willett volgehouden dat zij betwist dat de SRF vanaf september 2012 nog werd uitgespreid en bevochtigd. Zij wijst erop dat uit de nieuwste stukken van OBM niet blijkt dat nog structureel werd bevochtigd, en dat vanwege het vochtgehalte van de SRF in haar visie ook niet aannemelijk is dat nog SRF is uitgespreid.
4.51.
Uit hetgeen onder 2.3 en 2.6 is vastgesteld blijkt dat OBM uit hoofde van de overeenkomst aan Willett voor de hier ter discussie staande werkzaamheden in rekening mocht brengen:
- in de periode van 17 september 2012 tot 1 november 2012:
€ 2,70 per ton voor het behandelen van het materiaal na binnenkomst (mengen, koelen, breken van brokken en in depot zetten), plus € 0,30 per ton voor bevochtigen en € 0,35 per ton voor logistieke coördinatie;
- in de periode van 1 november 2012 tot en met 15 september 2013:
€ 3,75 per ton, opgebouwd als voorheen (€ 2,70 plus € 0,30 plus € 0,35) maar vermeerderd met € 0,40 per ton vanwege prijsindexatie.
Beide partijen hebben ter comparitie verklaard dat de
processing costsover de ingeslagen tonnages worden berekend. Zij zijn het erover eens dat die kosten niet gerelateerd zijn aan het vochtpercentage van het product of de duur van de opslag.
4.52.
De overgelegde verklaringen van OBM’s operations manager Bouman en haar machinist/voorman Versteeg, en ook de verklaringen zijdens Itema en BMC, bieden specifiek en concreet steun voor de stelling van OBM dat tot aan het einde van de samenwerking met Willett steeds
processingheeft plaatsgevonden, conform de laatste omschrijving daarvan in de overeenkomst: “
receiving, cooling, mixing, bringing in store”.
Hetgeen Willett daar tegenover stelt is van minder gewicht. Ten eerste lijkt zij met haar standpunt dat geen
processingwerkzaamheden zijn uitgevoerd, hoofdzakelijk het oog te hebben op andere dan de hier bedoelde werkzaamheden. Ten tweede lijkt haar standpunt vooral gegrond op speculaties na een incidentele waarneming van een lege werkvloer waarop normaal gesproken de
processing/
special handlingplaatsvond.
De rechtbank passeert het verweer als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Willett dient voor de
processinghet overeengekomen tarief te betalen.
4.53.
Het verweer ter zake van de bevochtigingskosten treft wel doel. Met Willett is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de overgelegde schriftelijke verklaringen van OBM personeel, onvoldoende concrete aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat na medio september 2012 nog anders dan incidenteel door OBM is bevochtigd.
In r.o. 4.8 is reeds overwogen dat beide partijen ervan uitgaan dat Willett moet betalen voor de daadwerkelijk door OBM verrichte werkzaamheden. Partijen hebben in de overeenkomst van oktober 2012 (zie 2.6) wederom het
processingtarief uitgesplitst. Voor ‘
Moisturising of product’hebben zij - nadat OBM jarenlang de binnenkomende SRF daadwerkelijk had bevochtigd - een prijs per ingeslagen ton bepaald. Deze specifieke en tonnageafhankelijke tarifering wijst erop, mede gelet op r.o. 4.8, dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat dit tarief niet is verschuldigd indien deze specifieke taak niet wordt verricht. Dat partijen iets ander voor ogen stond of zich hierover in andere zin hebben uitgelaten ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, is niet gesteld of gebleken.
Weliswaar betoogt OBM in het algemeen dat het bevochtigingstarief niet zozeer op het verrichten van bevochtigingswerkzaamheden ziet maar strekt ter dekking van de kosten van het in bedrijf hebben van een bevochtigingsinstallatie, maar Willett bestrijdt dit standpunt, het vindt geen steun in de bewoordingen van de overeenkomst of de overige stukken en wordt ook niet ondersteund met stellingen waaruit naar voren komt dat OBM dit zo met Willett heeft besproken of afgesproken.
OBM heeft geen stellingen ingenomen waarmee de rechtbank kan bepalen in hoeverre zij wegens incidenteel verrichte bevochtigingswerkzaamheden kosten in rekening mag brengen, zoals op haar weg lag.
OBM mocht op deze gronden geen bevochtigingswerkzaamheden in rekening brengen tegen het overeengekomen tarief, te weten € 0,30 per ingekomen ton van 17 september 2012 tot 1 november 2012 en € 0,33 per ingekomen ton van 1 november 2012 tot en met 15 september 2013 (= € 0,30 + € 0,03 (het 30/375e deel van de prijsverhoging van € 0,40)). Dat de prijsindexatie anders dan pro rata aan de deelbedragen moet worden toegerekend, is gesteld noch gebleken.
4.54.
Anders dan Willett ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat het overeengekomen tarief voor logistieke coördinatie niet in rekening mocht worden gebracht. Uit 2.3 hierboven blijkt dat partijen de ‘logistieke coördinatie’ aanvankelijk omschreven als de “
logistical coordination between BMC, OBM, SRF-off-takers and shipping lines”. Sprake was ook van het wegen van inkomende vrachtwagenladingen en het inplannen van het aanmeren en beladen van schepen. Dat de hier bedoelde werkzaamheden zijn verricht, staat niet ter discussie.
Voor zover Willett bedoelt te betogen dat de kosten van logistieke coördinatie niet zijn verschuldigd omdat daaronder ook het voorraadbeheer viel dat in haar visie niet goed is uitgevoerd, doet aan dit oordeel niet af. Dat partijen op enig moment onder ‘logistieke coördinatie’ ook voorraadbeheer zijn gaan verstaan, en dat dus het afgesproken tarief ook strekte tot het vergoeden van voorraadbeheer, is gesteld noch gebleken.
4.55.
Maar zelfs indien wordt aangenomen dat OBM geen goed voorraadbeheer heeft gepleegd, dan nog volgt daaruit in beginsel geen verval van de daar tegenover staande betalingsverplichtingen van Willett. Een ondeugdelijk geleverde prestatie moet worden betaald, maar de wet geeft onder omstandigheden aan de wederpartij recht op schadevergoeding of ontbinding. Aan al hetgeen partijen hebben aangevoerd over het al dan niet met het oog kunnen schatten van (grote) opgeslagen tonnages komt de rechtbank om deze reden niet toe.
4.56.
Concreet betekent een en ander dat OBM in haar akte na tussenvonnis moet becijferen hoeveel
processing costszij thans nog te vorderen heeft over de weken 31 tot en met 37 van 2013. Zij dient hiertoe conform r.o. 4.53 de bevochtigingskosten uit haar facturen te elimineren.
Willett mag hierop bij antwoordakte na tussenvonnis reageren.
Het uiteindelijk door de rechtbank vast te stellen bedrag voor
processing costsover de weken 31 tot en met 37 van 2013 dient vervolgens bij het in r.o. 4.35 berekende bedrag te worden opgeteld. Ook hierover zijn rente noch kosten verschuldigd.
4.57.
Om te beoordelen hoeveel van deze schuld door Willett al door middel van verrekening is voldaan dient Willett, die de stelplicht en bewijslast draagt ter zake van haar tegenvordering, in haar antwoordakte met inachtneming van r.o. 4.53 aan de rechtbank voor te rekenen hoeveel zij vanaf 17 september 2012 00.00 uur tot en met week 30 van 2013 teveel heeft betaald voor
processing costs.
Zij dient daartoe het bedrag te nemen dat zij voor
processing costsover die weken feitelijk aan OBM heeft betaald en daarvan af te trekken het bedrag dat zij volgens haar herberekeningen aan
processing costswas verschuldigd.
OBM mag hierop bij akte uitlating reageren.
De eindafrekening
4.58.
Na bovenbedoelde aktenwisseling (akte OBM, antwoordakte Willett en akte uitlating OBM) zal naar verwachting een eindbeslissing kunnen worden genomen. Daartoe zal de rechtbank de stappen volgens zoals uiteengezet onder 4.35 en 4.36.
4.59.
Vanzelfsprekend staat het partijen vrij om met inachtneming van de in dit vonnis gegeven oordelen en aanwijzingen zelf tot een eindafrekening te komen en hun geschil alsnog in der minne op te lossen.
4.60.
Ieder verder oordeel, ook omtrent de proceskosten, zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 mei 2017voor het nemen van een akte door OBM over hetgeen is vermeld onder 4.43, 4.44, 4.45, 4.46 en 4.56, waarna Willett daarover en over hetgeen is vermeld onder 4.47 en 4.57 op de rol van zes weken daarna een antwoordakte kan nemen, waarop OBM op de rol van zes weken daarna bij akte uitlating mag reageren,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.
1885/1980