ECLI:NL:RBROT:2017:3338
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek minderjarige om ambtshalve beslissing over hoofdverblijfplaats
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2017 een beschikking gegeven in een procedure waarbij de minderjarige, vertegenwoordigd door zijn ouders, een verzoek indiende om een ambtshalve beslissing te nemen over zijn hoofdverblijfplaats. De minderjarige heeft in een brief en tijdens een kindgesprek aangegeven bij zijn vader te willen wonen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek niet kan worden ingewilligd. De ouders van de minderjarige hebben een affectieve relatie gehad en de vader heeft de minderjarige erkend. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige. Tijdens de zitting op 19 april 2017 was de vader niet aanwezig, wat de rechtbank hinderde in het maken van een vergelijk tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden in staat zijn geweest om afspraken te maken over de omgang met de minderjarige, maar dat er nu geen constructief overleg heeft plaatsgevonden over de wens van de minderjarige om bij zijn vader te wonen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om in overleg te treden over de wensen van hun kind, en heeft geconcludeerd dat het niet passend is om de minderjarige zelf een verzoek te laten indienen voor een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft het verzoek van de minderjarige afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige centraal staat.