ECLI:NL:RBROT:2017:3347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
516888
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van pleegoudervoogdij in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd over de minderjarige te benoemen. De rechtbank oordeelde dat de ouders, ondanks hun pogingen om de situatie te verbeteren, niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige was sinds haar geboorte in een pleeggezin geplaatst en had daar een veilige en stabiele omgeving gevonden. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om de huidige opvoedsituatie te continueren en dat de pleegouders met de voogdij belast moesten worden. Dit zou de nodige duidelijkheid geven over het toekomstperspectief van de minderjarige. De rechtbank heeft de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/516888 / JE RK 16-3883
datum uitspraak: 24 april 2017

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[Naam van de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 1] (Polen),

[Naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,
[Namen pleegouders] ,hierna te noemen de pleegouders (grootouders vaderszijde), wonende te [woonplaats 3] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 15 december 2016, ingekomen bij de griffie op 19 december 2016 en het faxbericht van 29 december 2016 van mr. V.M.A. Saris inhoudende een schriftelijke reactie van de moeder op het verzoekschrift van de Raad.
Op 11 april 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. V.M.A. Saris en mw. I. Tomesen, tolk in de
Poolse taal (WBTV-nummer 146),
- de pleegouders,
- mw. [naam 1] , zittingsvertegenwoordigster van de Raad,
- mw. [naam 2] en mw. [naam 3] , vertegenwoordigers van de gecertificeerde
instelling stichting Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI.
Alhoewel daartoe correct opgeroepen is de vader niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige] is vóór haar geboorte, te weten op 19 augustus 2011 voorlopig onder toezicht gesteld. Op 13 oktober 2011 is er een machtiging uithuisplaatsing voor verblijf in het Erasmus Medisch Centrum en (aansluitend) in een voorziening voor pleegzorg afgegeven. De maatregelen zijn sindsdien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 december 2016 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd, te weten tot 15 juni 2017.
De GI heeft zich bij brief van 18 november 2016 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen.
Ter zitting heeft de Raad het verzoek als volgt toegelicht.
[de minderjarige] is direct na haar geboorte uithuisgeplaatst en verblijft sinds december 2011 bij de pleegouders. Ten aanzien van de ouders was destijds sprake van verslavingsproblematiek en persoonlijke problematiek.
[de minderjarige] is thans een vrolijk, ondernemend en sociaal meisje. Er zijn wel signalen dat zij onveilig is gehecht. Bij de moeder is sprake van psychiatrische problemen en zij is woonachtig te Polen. Het leven van de vader is inmiddels gestabiliseerd, maar hij heeft geen medewerking willen verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Hierdoor is onvoldoende duidelijk geworden of de vader in staat geacht kan worden om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. De Raad betwijfelt dat. De vader en de pleegouders staan op gespannen voet met elkaar. Er zijn zorgen over de draagkracht van de pleegouders gelet op hun leeftijd en gezondheid. [de minderjarige] is goed gehecht aan de pleegouders. Zij voelt zich daar veilig en geliefd. De Raad is van mening dat de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. De Raad adviseert om een neutrale partij met de voogdij te belasten. De GI kan de belangen van [de minderjarige] het beste behartigen en het contact tussen de ouders en [de minderjarige] waarborgen. De pleegouders zijn ambivalent gebleken voor wat betreft de zorg voor [de minderjarige] op de lange termijn. De Raad gaat ervan uit dat de GI het belang van [de minderjarige] voorop stelt bij de keuze voor een eventuele overplaatsing naar een zogenaamd bestandsgezin.

De standpunten

De GI
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad.
Op dit moment zoekt Pleegzorg Horizon naar een ander pleeggezin waarin [de minderjarige] kan opgroeien. Gezien de leeftijd van de pleegouders en hun gezondheid is het niet haalbaar om [de minderjarige] bij de pleegouders te laten groot groeien. In een bestandsgezin kan [de minderjarige] op ontspannen wijze contact onderhouden met alle betrokkenen.
De moeder
Namens en door de moeder is ter zitting primair betoogd om het verzoek van de Raad af te wijzen. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 BW. Er bestaat ook geen noodzaak voor een gezagsbeëindiging. De moeder is thans psychisch stabiel en staat onder controle. De relatie tussen de moeder en de pleegouders is goed. De moeder wil haar gezag behouden. De moeder is bereid zich weer in Nederland te vestigen als er door de GI serieus bekeken wordt of [de minderjarige] op den duur weer bij de moeder kan komen wonen. De moeder wenst ook uitbreiding van de omgangsregeling.
Voor het geval haar gezag wordt beëindigd, heeft de moeder subsidiair betoogd dat de pleegouders met de voogdij dienen te worden belast.
Er is geen aanleiding om [de minderjarige] op dit moment in een ander pleeggezin te plaatsen. [de minderjarige] houdt van haar pleegouders en wordt goed door hen verzorgd.
De pleegouders
Door de pleegouders is ter zitting aangegeven dat zij het liefst zo lang mogelijk voor [de minderjarige] willen blijven zorgen. Zij houden van [de minderjarige] als van een eigen kind. [de minderjarige] heeft last van verlatingsangst. Als zij op dit moment overgeplaatst zou worden, zal zij voor altijd emotioneel in de knoop zitten, aldus de pleegouders. Tussen de pleegouders en de vader is thans sprake van zakelijk contact. De pleegouders realiseren zich dat zowel de moeder als de vader belangrijk zijn voor [de minderjarige] en zij bevorderen de omgang tussen [de minderjarige] en haar ouders. De pleegouders nemen graag de voogdij van [de minderjarige] op zich.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. [de minderjarige] , thans 5 jaar oud, is direct na haar geboorte overgeplaatst naar een geheim crisispleeggezin en is vervolgens na een paar weken in het huidige netwerkpleeggezin geplaatst. Bij haar geboorte had [de minderjarige] een laag geboortegewicht en onrijpe longen. Zij heeft onder controle van de kinderarts gestaan wegens alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap.
Beide ouders hadden ten tijde van de zwangerschap en de geboorte van [de minderjarige] persoonlijke problemen (alcoholverslaving en psychiatrische problematiek), relatie- en financiële problemen. Zij verbleven beiden in de Bouman GGZ kliniek.
De relatie van de ouders is in de daarop volgende jaren instabiel gebleven. Dit geldt ook voor de mentale toestand van de moeder. In 2012 is de moeder met een psychose opgenomen bij Yulius. Ook in 2014 kampte de moeder met psychotische verschijnselen. De moeder verbleef afwisselend in Polen en in Nederland. In 2014 zijn de ouders definitief uit elkaar gegaan en is de moeder weer in Polen gaan wonen, waar zij momenteel nog woont. De moeder is in Polen gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. Zij slikt thans medicatie en staat onder controle van een arts.
Gebleken is voorts dat de vader zijn leven inmiddels weer redelijk op orde heeft, maar tot op heden heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Er is daarom onvoldoende zicht op diens opvoedvaardigheden. De GI heeft een dergelijk psychologisch onderzoek van de vader als voorwaarde gesteld om de bezoekregeling uit te breiden dan wel om de mogelijkheden tot plaatsing van [de minderjarige] bij de vader te bezien. De Raad en de GI betwijfelen of de vader in staat zal zijn de intelligente [de minderjarige] op een passende wijze te corrigeren, stimuleren, begrenzen en aan te sturen.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of en in hoeverre de moeder dan wel de vader op dit moment of in de nabije toekomst wel in staat is om [de minderjarige] een adequate opvoedingssituatie te bieden thans van ondergeschikt belang is geworden. Voor de rechtbank is het duidelijk dat [de minderjarige] belang heeft bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces bij de pleegouders. Aan dit belang kent de rechtbank een zwaarderwegende betekenis toe. [de minderjarige] is als baby in het pleeggezin gaan wonen en verblijft daar nu ruim 5 jaar. Het gaat daar goed met haar en [de minderjarige] is aan pleegouders gehecht. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder dan wel de vader in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen reeds (geruime tijd) verstreken is. Het is in het belang van [de minderjarige] dat thans duidelijkheid wordt verkregen over het toekomstperspectief van [de minderjarige] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De Raad heeft geadviseerd een neutrale partij, te weten de GI, met de voogdij te belasten zodat de belangen van [de minderjarige] prioriteit zullen krijgen boven de persoonlijke belangen van de pleegouders en de ouders.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij in het huidige pleeggezin blijft. Zoals hiervoor reeds is overwogen verblijft zij daar sinds kort na haar geboorte, is zij ingegroeid in het pleeggezin en kent zij de pleegouders als haar primaire opvoeders en vertrouwde hechtingsfiguren.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de GI een andere visie over het toekomstperspectief van [de minderjarige] heeft en [de minderjarige] op korte termijn wil overplaatsen naar een bestandsgezin. [de minderjarige] is daarvoor op een wachtlijst geplaatst. De GI heeft als argument gegeven dat de plaatsing bij de pleegouders kwetsbaar is omdat zij door hun gezondheid en leeftijd mogelijk niet tot [de minderjarige] ’s meerderjarigheid voor haar kunnen zorgen.
Belasting van de GI met de voogdij zou naar het oordeel van de rechtbank derhalve leiden tot een voortdurende onduidelijkheid over het toekomstperspectief van [de minderjarige] . Dit is het tegenovergestelde van wat een gezagsbeëindigende maatregel zou moeten bewerkstelligen. Dat de pleegouders in de toekomst niet meer voor [de minderjarige] zouden kunnen zorgen, staat geenszins vast. Wat dat betreft kan niemand in de toekomst kijken. Een eventuele uitval van de pleegouders in de toekomst rechtvaardigt niet de zeer nadelige gevolgen die een overplaatsing van [de minderjarige] op dit moment of op korte termijn onmiskenbaar met zich brengt. De omstandigheid dat de relatie tussen de pleegouders en de vader momenteel vooral zakelijk van aard is, maakt dit niet anders. Vast staat dat de pleegouders geenszins een ontspannen contact tussen [de minderjarige] en haar vader in de weg staan.
De moeder heeft ter zitting de wens geuit dat indien haar gezag wordt beëindigd de voogdij bij de pleegouders komt te liggen. De vader is (blijkens het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming) ambivalent gebleken ten aanzien van de rol van de pleegouders, maar heeft zich wel uitdrukkelijk tegen een overplaatsing van [de minderjarige] naar een bestandsgezin uitgesproken. De pleegouders hebben zich ter zitting bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de pleegouders met de voogdij dienen te worden belast. Dit heeft tot gevolg dat de plaatsing van [de minderjarige] bij hen niet meer als een uithuisplaatsing geldt en geeft de benodigde duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] over de plaats en bij wie zij zal opgroeien, namelijk bij deze pleegouders. De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat uit lid 3 van artikel 1:275 BW een voorkeur van de wetgever blijkt voor pleegoudervoogdij indien een minderjarige ten minste een jaar door deze pleegouders is verzorgd en opgevoed.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat een wijziging in de gezagsvoorziening als de onderhavige, waarbij een natuurlijke persoon met de voogdij wordt belast, geen verandering brengt in een bestaande ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling loopt in dit geval dus nog door tot 15 juni 2017. Indien de GI of de pleegouders menen dat die termijn verlengd moet worden, kan daartoe een verzoek aan de kinderrechter worden gedaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders, er vanuit gaande dat zij het bewind over het vermogen van [de minderjarige] voerden, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolgers in dat bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[Naam moeder], geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] (Polen), en
[Naam vader], geboren [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , over [de minderjarige] ;
belast met de voogdij over [de minderjarige] :
[Namen pleegouders]
,
beiden wonende te [woonplaats 3] ;
veroordeelt de ouders aan de voogden rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. O.E.M. Leinarts en F. Aukema-Hartog, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.