ECLI:NL:RBROT:2017:3348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
522599
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van uithuisplaatsing van minderjarigen met verzuim in de overgelegde stukken

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 april 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot het verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing van haar kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], te beëindigen. De moeder heeft op 2 maart 2017 een verzoekschrift ingediend, dat op 9 maart 2017 bij de griffie is ontvangen. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder. De ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd tot 17 november 2017, evenals de uithuisplaatsing.

Tijdens de zitting is de advocaat van de moeder, mr. P. van den Berg, aanwezig geweest en heeft hij een e-mailbericht van de gecertificeerde instelling (GI) overgelegd, waarin werd aangegeven dat de GI heeft besloten dat de kinderen niet terug naar de ouders gaan. De GI heeft geconcludeerd dat de situatie bij de ouders onvoldoende is om de kinderen terug te plaatsen. De moeder is het hier niet mee eens en heeft een rapport van De Waag overgelegd, maar er is geen rapportage van De Waag beschikbaar over de rol van de moeder als ouder.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de vereiste stukken niet heeft overgelegd bij haar verzoekschrift, wat een verzuim vormt. De kinderrechter heeft ambtshalve kennisgenomen van de beschikking van 1 november 2016 en het e-mailbericht van de GI als de beslissing van de GI aangemerkt. Gezien het gebrek aan informatie over de situatie van de kinderen, heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de moeder aan te houden en de GI verzocht het verzuim te herstellen. De moeder krijgt de gelegenheid om te reageren op de door de GI in te dienen stukken en kan indien nodig het rapport van De Waag bijvoegen. De zaak zal op 18 mei 2017 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/522599 / JE RK 17-776
datum uitspraak: 5 april 2017

beschikking opheffing uithuisplaatsing

in de zaak van

[Naam verzoekster] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. P. van den Berg.
betreffende

[Naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[Naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 2 maart 2017, ingekomen bij de griffie op 9 maart 2017.
Op 5 april 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader als informant,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam] , als toehoorder,
- een vertegenwoordiger van de GI, mw. [naam] .
Ter zitting heeft mr. P. van den Berg een e-mailbericht van de GI van 15 februari 2017 overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 1 november 2016 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
verlengd tot 17 november 2017. Bij die beschikking is de uithuisplaatsing van de kinderen verlengd, eveneens tot 17 november 2017.

Het verzoek

De moeder heeft verzocht de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te beëindigen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij de vorige jeugdhulpverlener, de heer [naam] , meerdere malen heeft gemaild en gevraagd of [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug geplaatst kunnen worden. Deze jeugdhulpverlener heeft bij e-mailbericht van 15 februari 2017 laten weten dat de GI heeft besloten dat de kinderen [naam] niet terug naar de ouders gaan. De GI denkt dat het in het belang is van de kinderen dat zij in het pleeggezin blijven. De GI heeft, aldus dit e-mailbericht, alle zaken afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de situatie bij de ouders onvoldoende is om de kinderen terug te plaatsen. De moeder is het hiermee niet eens. Zij heeft een rapport van De Waag.

Het standpunt van belanghebbende

De vertegenwoordigster van de GI heeft ter zitting aangegeven dat in een persoonlijk gesprek aan de ouders mededeling is gedaan over het perspectief van de kinderen. Het is haar niet bekend of de ouders een schriftelijke beslissing hebben ontvangen. Het e-mailbericht van de heer [naam] is haar niet bekend. De moeder volgt op dit moment een agressieregulatie-therapie en een relatietherapie bij De Waag. De Waag geeft aan dat het heel intensieve therapie is. De eerste stapjes zijn gemaakt, maar er is geen rapportage opgesteld door De Waag. De Waag wil geen mededeling doen over de rol van de moeder als ouder.

De Raad

Namens de Raad is kenbaar gemaakt dat binnenkort een onderzoek wordt gestart naar de noodzaak van gezagsbeëindiging.

De beoordeling

Naar aanleiding van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting overweegt de kinderrechter als volgt.
Ingevolge art. 265d lid 2 aanhef en sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen de met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder of een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt wegens gewijzigde omstandigheden de GI verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen. De GI dient ingevolge lid 3 binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een schriftelijke beslissing te geven. Indien een belanghebbende zich niet kan vinden in de beslissing van de GI, kan hij de kinderrechter verzoeken de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken of de duur ervan te bekorten. Bij een dergelijk verzoek dienen conform art. 2.4.12 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht gevoegd te zijn: een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling en de beslissing van de GI, zoals hiervoor genoemd. De moeder heeft bij haar verzoekschrift deze stukken niet overgelegd.
De kinderrechter heeft ambtshalve kennis genomen van de beschikking van 1 november 2016, voornoemd. De kinderrechter merkt voorts het e-mailbericht van de GI van 15 februari 2017 aan als de beslissing van de GI, zoals genoemd in art. 2.4.12 van het Procesreglement.
Conform art. 265k lid 2 BW dient de GI, als opgeroepen partij, onverwijld na de oproep aan de kinderrechter te zenden: het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet, en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. De GI heeft dit niet gedaan.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter zich op dit moment onvoldoende voorgelicht over de situatie van de kinderen om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de moeder. De kinderrechter ziet daarom aanleiding het verzoek van de moeder aan te houden tot na te noemen zittingsdatum. De GI wordt verzocht het verzuim te herstellen. De moeder wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de door de GI in te dienen stukken. Indien zij dat zinvol acht, kan zij het door haar ter zitting genoemde rapport van De Waag bijvoegen.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat het verhoor van de Raad als toehoorder, de moeder en haar advocaat, de vader als informant en de GI in deze zaak zal plaatsvinden op
18 mei 2017 te 11:30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. C.N. Melkert, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad (als toehoorder), de moeder, haar advocaat en de GI.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
P. Thakoerdat als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.