ECLI:NL:RBROT:2017:3752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
17/2538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • A.L.M. van 't Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake herziening ouderdomspensioen op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank (SVB) was herzien. Het primaire besluit van 10 februari 2017 leidde tot de herziening van het ouderdomspensioen voor een ongehuwde naar dat voor een gehuwde, wat verzoeker betwistte. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 29 maart 2017, heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 mei 2017 is verzoeker verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de SVB vertegenwoordigd was door haar gemachtigde en een derde. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker had aanvankelijk verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat later werd toegewezen. De rechter concludeerde dat verzoeker sinds 1997 van tafel en bed gescheiden leeft van zijn echtgenote, maar dat er onvoldoende bewijs was dat er geen duurzaam gescheiden leven meer was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zou blijven en dat er aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De SVB werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 17/2538
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 mei 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.J. Hüsen,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. A.H.I. Hoogenraad.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers ouderdomspensioen voor een ongehuwde op grond van de Algemene Ouderdomswet (Aow) vanaf februari 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
Bij besluit van 29 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. van Gestel.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft verzocht om te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Aan verzoeker is bij brief van 1 mei 2017 verzocht dit verzoek nader toe te lichten. Verzoeker heeft niet op deze brief gereageerd. Bij brief van 9 mei 2017 heeft de griffier het verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen. Ter zitting heeft verzoeker de gevraagde gegevens overgelegd. Gelet hierop zal aan verzoeker alsnog vrijstelling van het griffierecht worden verleend. Nu het griffierecht reeds is voldaan, zal het griffierecht worden teruggestort op de rekening-courant van verzoekers gemachtigde.
3. Verzoeker is sinds 1974 gehuwd met [zijn echtgenote] . Op 10 januari 1997 is verzoeker van tafel en bed gescheiden van [zijn echtgenote] . Verzoeker ontvangt sinds mei 2010 een ouderdomspensioen. In januari 2017 heeft verweerder in het kader van het project DGL (duurzaam gescheiden leven) onderzoek verricht naar de leefsituatie van verzoeker. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 24 januari 2017.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker nog steeds gehuwd is met Vermeulen en dat verzoeker niet duurzaam gescheiden leeft van [zijn echtgenote] .
5. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen op het beroep, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Omdat er nog een beroepszaak van [zijn echtgenote] (met zaaknummer AWB 17/2440) aanhangig is, zal de voorzieningenrechter gelet op de samenhang met deze zaak niet kortsluiten.
6. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de Aow wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Aow, herziet de Sociale verzekeringsbank (SVB) een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de Aow, kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538) is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk – zoals in dit geval – de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan en voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
7.2
Voor de beoordeling of in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie als onder 7.1 is omschreven is het volgende van belang. Verzoeker en [zijn echtgenote] zijn met ingang van 10 januari 1997 gescheiden van tafel en bed. Vanaf deze datum hebben verzoeker en [zijn echtgenote] op afzonderlijke adressen gewoond en hebben zij in financieel en sociaal opzicht gescheiden levens geleid. Vanaf dat moment was er naar moet worden aangenomen sprake van duurzaam gescheiden leven. Op 4 september 2015 is [zijn echtgenote] in de woning, die is gelegen in een seniorenflat, naast verzoeker gaan wonen, zodat zij, naast de dochter van verzoeker die zijn mantelverzorger is, een oogje in het zeil kan houden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit de situatie die verweerder bij het huisbezoek heeft aangetroffen, zoals die blijkt uit de handhavingsrapportage, en hetgeen ter zitting is toegelicht onvoldoende aannemelijk geworden dat geen sprake meer is van een duurzaam gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Zij beschikken nog steeds over een eigen woning en er is geen sprake van financiële verstrengeling. De omstandigheid dat [zijn echtgenote] een huissleutel van de woning van verzoeker heeft is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat geldt ook voor hun gezamenlijke activiteiten: verzoeker en [zijn echtgenote] drinken dagelijks koffie samen, gaan samen één keer per week naar een inloop van de kerk om te eten en ontvangen samen hun kinderen in de woning van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet verzoeker daarom nog steeds als ongehuwde worden aangemerkt.
7.3
Uit het voorgaande volgt dat in beroep het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7.4
Nu, gelet op hetgeen onder 2. is overwogen, verzoeker vrijstelling is verleend van het betalen van griffierecht, bestaat er geen aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht vergoedt.
7.5
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat uitspraak op het beroep is gedaan;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L.M. van ‘t Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 mei 2017
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.