In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die het niet eens was met de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet was ingegaan op zijn bezwaarschrift, waarin hij stelde dat hij niet € 29.696,28 te veel had ontvangen, maar slechts € 16.321,45. De rechtbank constateerde echter dat eiser op 1 december 2015 geen bezwaarschrift had ingediend, maar een zienswijze had ingediend op het voornemen van verweerder om een boete op te leggen. De gedetailleerde berekening die eiser had ingediend, was als bijlage bij deze zienswijze gevoegd.
De rechtbank oordeelde dat eiser ten onrechte had betoogd dat verweerder in het bestreden besluit niet was ingegaan op de door hem in bezwaar overgelegde berekening. De rechtbank stelde vast dat het bezwaarschrift van eiser, dat op 5 januari 2016 was ingediend, niet was voorzien van de berekening waarop verweerder volgens eiser niet was ingegaan. Gelet op deze feiten concludeerde de rechtbank dat eisers enige beroepsgrond faalde en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.S. Flikweert, in aanwezigheid van griffier G.J. Machwirth. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.