ECLI:NL:RBROT:2017:4020

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
ROT 16/8083
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen proceskostenvergoeding in bezwaar bij herziening kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag. Het primaire besluit van 6 maart 2015 herzag het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 naar € 0,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt en op 7 november 2016 heeft de Belastingdienst het bezwaar gegrond verklaard, waardoor eiser alsnog aanspraak maakte op kinderopvangtoeslag. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat er geen proceskostenvergoeding was toegekend voor de kosten van het bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in het bestreden besluit volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiser. Eiser heeft niet betwist dat het toegekende voorschot op een juist bedrag is vastgesteld, maar heeft wel aangevoerd dat er ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend. De Belastingdienst heeft in het verweerschrift gesteld dat er terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend, omdat het verzoek om vergoeding pas na het bestreden besluit was ingediend en het primaire besluit niet was herroepen wegens een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) proceskosten alleen vergoed worden als het bestreden besluit herroepen wordt wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank concludeert dat het primaire besluit niet is herroepen om een dergelijke reden, en dat er dus geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft beslist dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/8083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2017 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.E. González Pérez,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: B.D. van der Hoog.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2012 herzien naar € 0,-.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser alsnog aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit volledig aan de bezwaren van eiser is tegemoetgekomen. Eiser heeft ook niet aangevoerd dat het alsnog toegekende voorschot kinderopvangtoeslag op een onjuist bedrag zou zijn vastgesteld. Eiser voert aan dat, nu verweerder in het bestreden besluit aan de bezwaren is tegemoetgekomen, ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de kosten van bezwaar is toegekend.
2. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Verweerder voert daartoe aan dat de gemachtigde van eiser pas na ontvangst van het bestreden besluit om een proceskostenvergoeding heeft verzocht. Voorts heeft de gemachtigde van eiser het verzoek tot vergoeding van proceskosten uitsluitend per e-mail ingediend. Tot slot is het primaire besluit niet herroepen wegens een aan Belastingdienst/ Toeslagen te wijten onrechtmatigheid, aldus verweerder.
3. Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit herroepen wordt wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek tot vergoeding van proceskosten wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit de in beroep overgelegde stukken blijkt dat de gemachtigde van eiser reeds bij e-mailbericht van 29 september 2016 om een proceskostenvergoeding heeft verzocht. De gemachtigde van eiser heeft dit bericht bij e-mail van 7 oktober 2016 nogmaals onder de aandacht van verweerder gebracht. De rechtbank is niet gebleken dat de gemachtigde van eiser (ook) op andere wijze (tijdig) om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.
Los van de vraag of verweerder het elektronisch berichtenverkeer als bedoeld in artikel 2:15 van de Awb al dan niet heeft opengesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank merkt daartoe het volgende op.
Bij brief van 29 december 2014 (processtuk 8) heeft verweerder medegedeeld dat eiser geen recht op kinderopvangtoeslag heeft, omdat eiser met de door hem op 23 september 2014 en 25 november 2014 overgelegde stukken niet heeft aangetoond alle opvangkosten te hebben voldaan. Eiser heeft immers geen betaalbewijzen over het berekeningsjaar 2012 overgelegd.
Om die reden heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2012 bij het primaire besluit van 6 maart 2015 herzien naar € 0,-. In de bezwaarfase is eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld betaalbewijzen over te leggen. Eerst in de bezwaarfase heeft eiser de betaalbewijzen overgelegd, waaruit blijkt dat eiser in 2012 alle opvangkosten heeft voldaan. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit van 6 maart 2015 niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Bamberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

griffierrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.