ECLI:NL:RBROT:2017:4048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
10/680067-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en verboden wapenbezit in Dordrecht met strafrechtelijke gevolgen

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. V.T.E. Kuijpers. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 januari 2017 in Dordrecht 192 hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen door de elektriciteitsmeter te manipuleren. Tevens had hij een vuurwapen, een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 LR, in zijn bezit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de eendaadse samenloop van feiten, waaronder handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank vond de feiten ernstig, vooral gezien de combinatie van de hennepkwekerij en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij, [naam benadeelde], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die slechts bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van griffier R. van Andel en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680067-17
Datum uitspraak: 20 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht.
Raadsman mr. V.T.E. Kuijpers, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank de bij de feiten 2 en 3 ten laste gelegde pleegplaats “Rotterdam”, ziet als een kennelijke verschrijving en verbeterd zal lezen, namelijk als “Dordrecht”. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat voor de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan met betrekking tot wat hem wordt verweten en de feiten 2 en 3 samenhangen met feit 1 waarbij wel als pleegplaats “Rotterdam” is opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op 18 januari 2017 te Dordrecht
in één kamer van een woonpand,
gelegen aan de [adres delict] ,
opzettelijk heeft geteeld hennepplanten,
en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 192 stuks
hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
2.
Hij op 18 januari 2017 te
Dordrecht
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
stroom/ele
ktriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan [naam energiemaatschappij] , in elk geval aan een ander dan verdachte;
3.
Hij op 18 januari 2017 te
Dordrecht
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1° van de
Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten een vuurwapen in de zin
van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk
BBM, type Olympic 38, kaliber .22 LR, alsmede de daartoe geschikte munitie in
de zin van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
de eendaadse samenloop van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;

2.diefstal;

3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een gedeelte van zijn woning 192 hennepplanten gekweekt om van zijn schulden af te komen. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door met de elektriciteitsmeter te knoeien om zo illegaal stroom af te nemen. Door deze illegale stroomaftakking was er sprake van brandgevaar. Ten slotte heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden had. De verdachte heeft verklaard dat het noodzakelijk was om een wapen te hebben omdat hij een hennepkwekerij had en hij zich zichzelf moest kunnen beschermen. Het ongecontroleerde bezit van een wapen met bijbehorende munitie verhoogt het risico op een levensbedreigend delict, te meer nu het wapen gebruiksklaar was. De rechtbank vindt dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in combinatie met het voorhanden hebben van een gebruiksklaar vuurwapen als een strafverzwarende omstandigheid moet worden meegewogen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] gevestigd te Rotterdam ter zake van het onder 2. ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.330,33 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu de periode van het strafbare feit een langere periode betreft dan ten laste is gelegd.
8.3.
Beoordeling
De vordering behelst een schadeberekening over een periode van 17 september 2016 tot en met 18 januari 2017 terwijl ten laste is gelegd dat de verdachte op 18 januari 2017 elektriciteit heeft weggenomen.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in één of meer kamer(s), althans één of meer ruimte(s) van een (woon)pand,
gelegen op of aan de [adres delict] ,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
(delen van ) hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram,
en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 192 stuks
hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
2.
Hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
stroom/electriciteit, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam energiemaatschappij] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
3.
Hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1° van de
Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten een vuurwapen in de zin
van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk
BBM, type Olympic 38, kaliber .22 LR, alsmede de daartoe geschikte munitie in
de zin van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;