Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die meermalen hennep heeft vervoerd. De verdachte, geboren op een onbekende locatie en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid hennep in de periode van 21 november 2013 tot en met 9 januari 2014 te Ridderkerk. De officier van justitie, mr. L. Visser, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, door meermalen hennep te vervoeren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, alsmede een geldboete van € 1.000,00, met de voorwaarde dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich tijdens de proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.