ECLI:NL:RBROT:2017:4051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
10/682114-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met aanrijding als gevolg

Op 20 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2015 in Rotterdam betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte reed met een snelheid tussen de 65 en 75 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. Tevens negeerde hij een rood verkeerslicht, wat resulteerde in een aanrijding met een overstekende snorfietser, die als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte door rood licht was gereden en dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gevolgen van het incident en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682114-16
Datum uitspraak: 20 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primaire feit bepleit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte door rood is gereden op de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] . Hiertoe heeft de raadsman -kort samengevat- aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] niet kan worden afgeleid dat de verdachte door rood is gereden. De getuige [naam getuige 1] heeft namelijk het verkeerslicht van de verdachte nooit kunnen waarnemen en heeft mogelijk door het tumult na het ongeval haar waarneming ingevuld. Dat de getuige [naam getuige 2] door groen is gereden betekent niet dat de verdachte door rood is gereden, nu er tussen beide stoplichten geen ontruimingstijd is. Daarnaast blijkt uit de getuigenverklaring van [naam getuige 3] dat de verdachte wel door groen is gereden.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de
bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is met zijn personenauto op 7 september 2015 met een snelheid tussen de 65 en 75 kilometer per uur de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] te Rotterdam opgereden en is vervolgens met een overstekende snorfietser ( [naam slachtoffer] , hierna: slachtoffer) in botsing gekomen. De toegestane maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 50 kilometer per uur. Als gevolg van de botsing/aanrijding heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bekomen.
Uit het proces-verbaal van analyse verkeersregelinstallatie en het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse blijkt dat de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] wordt geregeld middels een goed werkende verkeersregelinstallatie (verkeerslichten).
De verdachte reed vanuit oostelijke richting op de rechtdoorgaande rijbaan van de [straatnaam] richting de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] .
Het slachtoffer bevond zich bij de brom- en fietsoversteekplaats aan de [straatnaam] , gelegen aan de westelijke zijde van de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] . De verkeerslichten van de rijbaan van de verdachte en die van de oversteekplaats van het slachtoffer ‘conflicteren met elkaar’ en geven nooit gelijktijdig geel of groen licht.
De getuige [naam getuige 3] reed vanuit oostelijke richting met zijn auto op de [straatnaam] richting de kruising met het [naam viaduct] . Hij reed op de, naast de rechtdoorgaande rijbaan van de verdachte gelegen, linker voorsorteerstrook. De verkeerslichten voor de kruising bevinden zich op de rijbaan van [naam getuige 3] op gelijke hoogte als de verkeerslichten van de rijbaan van de verdachte.
De getuige [naam getuige 1] bevond zich met zijn scooter voor een verkeerslicht bij een brom- en fietsoversteekplaats aan de [straatnaam] , gelegen aan de noordoostelijke zijde van de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] . De getuige [naam getuige 2] bevond zich met zijn scooter voor het verkeerslicht bij dezelfde oversteekplaats aan de overzijde van de straat (de zuidoostelijke zijde van de kruising). De verkeerslichten van de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] conflicteren met de verkeerslichten van de verdachte en kunnen nooit gelijktijdig met de verkeerslichten van de verdachte geel of groen licht geven.
Rood verkeerslicht
De vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte voorafgaand aan de botsing met het slachtoffer een voor zijn rijrichting bedoeld rood verkeerslicht heeft genegeerd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij
dachtdat zijn verkeerslicht groen was. De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat zowel zijn verkeerslicht als het verkeerslicht van de verdachte, in de rijbaan naast hem, groen waren toen hij in de richting van de kruising reed. Een afstand tussen hem en de verkeerslichten heeft [naam getuige 3] hierbij niet kunnen geven. [naam getuige 3] heeft verder verklaard dat hij, op het moment dat hij de oversteekplaats passeerde, de verdachte zag passeren met een geschatte snelheid van 80 km/u. Hierna reed [naam getuige 3] verder met zijn auto linksaf de kruising op.
Uit de verklaring van de getuige [naam getuige 3] leidt de rechtbank af dat [naam getuige 3] eerder dan de verdachte de verkeerslichten is gepasseerd nu de door [naam getuige 3] genoemde oversteekplaats na de verkeerslichten ligt. [naam getuige 3] kan dus geen zicht hebben gehad op het verkeerslicht van de verdachte op het moment dat verdachte het verkeerslicht passeerde. De stelling van de verdachte dat uit de verklaring van [naam getuige 3] blijkt dat de verdachte door groen is gereden, volgt de rechtbank dan ook niet.
Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte door groen is gereden. De getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] wijzen op het tegendeel. Beiden hebben verklaard dat zij stonden te wachten voor een rood verkeerslicht. Op het moment dat zij groen licht kregen en begonnen aan hun oversteek, reed de verdachte voor hen langs. Nu de verkeerslichten van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] conflicteren met die van de verdachte leidt de rechtbank uit de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] af dat dat de verdachte door rood is gereden. Daarbij betrekt de rechtbank dat tussen het op rood springen van het verkeerslicht van de verdachte en het op groen springen van het verkeerslicht van [naam getuige 1] een zogenaamde ontruimingstijd zit van 1,5 seconde en de verdachte bovendien met een hoge snelheid reed. Dat [naam getuige 1] de kleur van het verkeerslicht van de verdachte niet kan hebben waargenomen, is niet van belang. De ontruimingstijd van het verkeerslicht van de verdachte naar het verkeerslicht van [naam getuige 2] bedroeg volgens de conflictenmatrix in het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse weliswaar slechts 0 seconden, maar deze verkeerslichten zijn blijkens de bij het proces-verbaal gevoegde situatieschets op zodanige afstand van elkaar dat het ontbreken van ontruimingstijd er niet toe kan leiden dat [naam getuige 2] in conflict kon komen met de verdachte. De stelling van de raadsman van de verdediging dat [naam getuige 2] halverwege de oversteekplaats zou hebben gestaan, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaring van [naam getuige 2] blijkt dat hij voor de verkeerslichten stond te wachten en deze lichten zijn gesitueerd aan het begin van de oversteekplaats. Nu [naam getuige 2] bovendien heeft verklaard dat hij zijn gas los moest laten om te voorkomen dat hij voor de auto van de verdachte terecht kwam, kan het niet anders dan dat de verdachte door rood is gereden. Het verweer wordt verworpen en de rechtbank acht bewezen dat de verdachte in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht de kruising van de [straatnaam] met het [naam viaduct] is opgereden.
Schuld
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
Gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, namelijk dat de verdachte met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid heeft gereden en door rood licht is gereden, beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het ongeval aan verdachtes aanmerkelijke schuld is te wijten.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 07 september 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht en/of met een snelheid gelegen tussen 65 en 75 km/uur, in ieder
geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van
50 km/uur, de kruising van die [straatnaam] met het [naam viaduct] is
opgereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser
(inmiddels) doende was de rijbaan van die [straatnaam] over te steken via
een brom-/fietsoversteekplaats terwijl het verkeerslicht voor die snorfietser
groen licht uitstraalde en/of
-die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
-op die brom-/fietsoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die
snorfietser, die als gevolg daarvan ten val is gekomen,
waardoor die snorfietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk
letsel (te weten breuken in twee halswervels, bloeding tussen de
hersenvliezen, een gebroken schouderblad, een bekkenbreuk en kneuzingen van
een deel van de hersenen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte is als bestuurder van een personenauto, met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid, door rood licht een kruising opgereden en is in aanrijding gekomen met een snorfietser. Daarbij is de bestuurder van snorfiets zwaar gewond geraakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Strafverminderend
Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet. Ook kampt hij zelf nog met psychische gevolgen van het incident, waardoor hij niet van zijn, kort na het feit aangevangen, pensioen kan genieten. Verdachte heeft contact opgenomen met het slachtoffer om zijn medeleven te betuigen maar verdere contacten hebben niet plaatsgehad omdat het slachtoffer deze zou hebben afgehouden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De rechtbank houdt hierbij nadrukkelijk rekening met het tijdsverloop tussen de datum van het ongeval en de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 september 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht en/of met een snelheid gelegen tussen 65 en 75 km/uur, in ieder
geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van
50 km/uur, de kruising van die [straatnaam] met het [naam viaduct] is
opgereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser
(inmiddels) doende was de rijbaan van die [straatnaam] over te steken via
een brom-/fietsoversteekplaats terwijl het verkeerslicht voor die snorfietser
groen licht uitstraalde en/of
-die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
-op die brom-/fietsoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die
snorfietser, die als gevolg daarvan ten val is gekomen,
waardoor die snorfietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk
letsel (te weten breuken in twee halswervels, bloeding tussen de
hersenvliezen, een gebroken schouderblad, een bekkenbreuk en kneuzingen van
een deel van de hersenen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 september 2015 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht en/of met een snelheid gelegen tussen 65 en 75 km/uur, in ieder
geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van
50 km/uur, de kruising van die [straatnaam] met het [naam viaduct] is
opgereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon
overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een snorfietser
(inmiddels) doende was de rijbaan van die [straatnaam] over te steken via
een brom-/fietsoversteekplaats terwijl het verkeerslicht voor die snorfietser
groen licht uitstraalde en/of
-die snorfietser niet heeft laten voorgaan en/of
-op die brom-/fietsoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die
snorfietser;